Iemand die het al eens zong en nu niet opnieuw
maar dat ik je er terug vind. Zo weten we,
is er genoeg van de kwaaltjes die ons treiteren maar
wat doe je als je dan met 2?
Juist ja.
Om elke hoek schuilt standvastig decoratief goed
met een kwinkslag inboedel te noemen - en dat
doen we ze ook aan - zonder meer terug te vinden
wanneer je ze nodig hebt, men zou hier huizen kunnen blutsen
uit de menig weifelende weigering
die ons toch de bocht uit stuurt,
laantje dan ook maar uit,
steegje in,
hier niet maar ergens dat ik je mis en wegwuif tot in
mijn binnenste rioleringen: mij en jou in een notendop
dat is wat je nalatigheid toelaat in jezelf.
Liefde is: hier misschien maar het wordt snel een overtocht
die rond ons klemt en meeneemt naar zichzelf
want kennen, een plek? Nergens dat hij vadsiger
her en der de hoeken van de kamer liet zien
want niets dat hier godverdomme eens blijft.
Alle mensen zwijgen maar ze spelen geen schaak
dat heb ik je al gezegd
dus wanneer de kerels beter weten zijn spiercellen
een overbodig begrip, ik ken mijn afrodisiac al
en vind het in de buitenstad waar alles toch zo
levendig weeft tussen het oog en de voering van mijn
pakje op-het-gemakje.
Anvèrpia zegt ze, maar nee dat is een understatement zeg ik
en daarmee de kous af
de laan uit, hop, opschieten, doe wat je moet doen
in een stad die met weinig twijfel in één woord een oord te noemen is.
Hoe zou dat lopen zonder twijfel?
We doen elkaar een voorstel, zij en ik
waar een doorweekt woord uit de lucht een belofte betekent
en de stemming in een café af te lezen is maar dan letterlijk.
En nu plots iedereen geil, krijg wat.
Jezelf zou je mogen wegcijferen voor het hoger goed
maar nog kun je ervan op aan dat je stevig weerwerk
zult krijgen van een spastische neerbuigende interactie
tussen jou en vrouw.
De blues zijn doordrenkt met stad en zo is het.
Ergens dat het geschiedde en dan bloedde de kaart
zijn dood dood, werkelijk ieder vat werd een pad en
we kunnen drinken dat we liefhebben. Mooizo zegt ze.
Er bestaat geen koudere borrel dan
je straat de straat uitvegen, en als ik me dat herinner
giechelen.
Dit is me nu nog eens een dorp for a tourist zul je bedoelen,
eigenlijk bedoelt ze dat
maar a tourist weet wel beter en vooral:
hij houdt niet van barbaarse sensatie en de lucht is blauw,
dit is geen ratio naar zijn recht of kortom,
hij had gehoopt op meer denkvermogen als aandenken
en wij 2 zitten hier maar
lullend
de werkelijkheid af te keuren
tot we er tussen man en vrouw uitzien en zo is het.
A tourist is like a toy
dat is wat ze weten en nemen hem de vestiging dat
de ratio zou kunnen zijn af,
zalven zich de medicatie in
because a tourist is also a boy
en een toerist is dus ook gepaard gegaan met het cliché der clichés.
De medicatie ingezalfd, lekker uitrijden in de koepel
klucht en ijzeren weefsel dat avondlicht eet uit
stinkende houten kommetjes metgezellen,
metabolisme in een notendop daarvoor doe je het af en toe
wanneer de nood hoog is en clichés alweer vervallen in iets heiligs:
namelijk geilheid, het hoge woord dat een stad voeren kan.
De stervelingen hier zijn ergens van doordrenkt,
maar de vinger erop leggen zou automatisch
de vinger er op leggen, en kom nou Chiquita
wil je dat echt, of blijf je de sterke vaandeldragers
van een regelrechte ramp genaamd ‘t stad soigneren.
De toerist vindt er zijn weg wel maar alleen
als hij het nodig heeft de sekte met aandacht
voor aandacht aan te kondigen,
de Noorderburen lachen zich een hoed en
wij zetten hem op, zitten we hier mooi in ons
beloofde gelijke land zonder hand of tand om op te staan
maar ja maar nee zeg ik u.
Nodige kwaaltjes worden heruitgevonden en alle tanden
van van de onbesproken monden - zij moeten ook aan geld komen! -
worden getrokken zeg ik u.
Monddood de nacht in, kroeg.
Kuiltje nachtrust verstoord dus de beuk erin,
ook nergens is een plek
die we kunnen wegleggen in de groene zone
van ontreddering.
Als kleuren de geste op bestelling laten opkomen (een heel klein zonnetje
boven de stad)
zie ik het:
jij die zo onontkoombaar na lacht als ik het je vertel.