bestaan
daar ging mijn rots mijn hoop mijn uitzicht
op de grond lag het verspreid als het niets
voor dat niets had het gewillig bestaan
me even toezwaaien me uitlachen willen
snel de rug toekeren mee lag ik op de grond
mijn leven zag ik erin plakte mijn hoop
uitgeschud wist ik het even niet op te rapen
mocht niet eentweedrieregel sprak op stoep
van tel als naar oneindige riep het me terug
vrijwarend van schuld gewoon mis ging het
het hoorde zo ik slikte kort wou schreeuwen
stampen slaan die stoep verrot vunzig spugen
mijn vijand mijn afgunst borrelde hoog
bijna wou ik stoep nooit nog zien die rug
de vrijwaarde tel eindigde bij mijn trots
ik wou niet langer dragen ook geen schuld
dat uitzwaaien tot niets werd niet mijn rots
ik benodigde andere branding genoeg ruggen
hadden me verbijsterd in me plakte nog hoop
wilde weg bood maar een misschien uitweg
elke afgunst schudde me uit het niets bestond
ook de eentweedrieregel mezelf raapte ik wel op
ik wilde bestaan niet verrot verspreid op stoepen