Zo helder en zo klaar
als de nacht
waarin jij bij haar binnenging
vormen jouw laatste leugens
felgekleurde bliksemschichten
aan mijn donkere hemel.
Ik tel de afstand
tot de donder
na de laatste lichtflits
zodat ik kan anticiperen
op de trefzekere genadeslag.
éénentwintig
éénentwintig
éénentwintig
dichterbij
afgrijselijk nabij.
De regen klettert diepe wonden
in haar onverzorgde voortuin
striemen mijn gebogen rug
daar waar jij me ooit zacht kuste.
De verse bliksem licht mij bij
terwijl ik pruts aan het slot
van de deur van bedrogen nachten.
Door de mond van haar brievenbus
zie ik jouw zwarte schoenen staan.
Op mijn knieën bid ik tot god
om mij vanuit de hel te treffen
met scherpe bliksempijlen
zodat ik sterf hier op haar pad.
Bij het vroege ochtendlicht
wanneer je haar tot snel ziens kust,
zij jou nog een keer
op je gespleten hart drukt
mij van jullie te vertellen,
vind je mij in het dampend gras.
Mijn opengesperde ogen
in mijn verkoolde gezicht
zullen jouw spiegels zijn
wanneer het te laat is
voor de waarheid.