Er zat nog een bloemkolenkind verborgen onder het snoeigoed. De krullen. De frêle botjes. Bijna versnipperd. Heeft de grijparm nog net op tijd losgelaten of iemand op de rode knop gedrukt?
Op ware grote is alles verwaarloosbaar, behalve de onschuld en terwijl ik mij buig over een melkdistel om een bij in de ogen te kijken, de strepen te tellen, voel ik het gebeuren.
Er wordt aan de einder getrokken, aan de ledematen want ze liggen daar op een hoop de lijken. Straks is men alles kwijt. De tel, de richting en in het doel staat een man. In maatpak. Met zonnenbril. Hij heeft een smeltend gelaat.
Voor mij één bolletje framboos. Nog wat vanille en suikerstrooisel voor het maagzuur. Sorry. Ik zal niet betalen. Ik doe niet meer mee. Zoek het maar uit en knip het uit voor god. Dat simpel kruiswoordraadsel.
Niets verveelt. Dat zegt de mier die heen en weer loopt met gevallen brood. Waarheen is niet de vraag en ik zal een varkenshartje stoven. Thuis. Voor mijn hondje. Met wat rijst, brokjes wortel, nog een paar dingen voor dat beter leven.
Het bloemenkolenkind is dan al heel erg moe. De strijd. De dag. Ze waren zwaar en in een bord met melk wast het de voetjes proper, weekt zijn vel, de ziel wilde eens proeven van die zuivel voor een kalf.
Het komt niet goed. Dat weet ik ook maar zwijg voorlopig nog. De bodem warmt. De lijken worden in een rij gelegd, dan toch geteld. De vlaggen zijn besteld, het potje pruttelt al en straks bij nacht, als alles zich herhaalt, dan waakt mijn hondje wel, over de bloemen, kolen en het kind.
uit de reeks 'Waanhoop'