wanneer het zomer wordt, mijn liefste Layla, dan zal ik je nog vaker schrijven
nu moet ik het doen met deze vingers die bevroren door de stilte
de waterval hij huilt nochtans zeer vloeiend zoals zijn verdriet dat wil
tegen de stroom in zwemt er een onmacht met te korte armen
de oever kijkt alsnog onbewogen toe kalmeert de losse zoden
zijn stem is oud hij voelt al eeuwenlang het schuren van de keien
hij kent dat afscheid nemen van de zandkorrels die matig zwemmen kunnen
soms komt er een ziel langs met een emmer die zijn dorst verzweeg
wanneer het warmer wordt, mijn liefste Layla, maakt de notelaar een bootje
het zal klein zijn want de boom wil enkel droge takken kwijt
de wal zal ons te water laten en de vliet zal vol verdriet de weg wel tonen
wacht op mij, mijn schat, daar waar onzekerheid meandert
de twijfel zal er vissen zonder haak op een forel die dartel leven wil
kruipen zal de rust waar de stroom ondiepe poelen vormt de bodem mij verdraagt
grijp dan blindweg naar een steen die van je handen houdt en kus de tijd
ik wil daar zijn immer echt overal waar de rivier voorzichtig kabbelt
mijn oor zal aan de druppels vragen en mijn stem zal luisteren
wanneer een mug vertelt wanneer ze komen, zomer en die lach op je gezicht
uit de reeks 'Majnun, het gebrabbel van een gek'