12
Reginald en Jimmy rijden samen, zij aan zij door de verkleumende koude, het stadscentrum van Kortrijk door. Reginald rookt een sigaret, zijn kepie staat scheef op zijn hoofd en het lijkt alsof – of misschien is het wel zo – hij het niet beseft. Hij stinkt naar de drank en naar een vale pisgeur die in Jimmy’s gezicht waait.
‘G-gij gaat uw muil mogen houden, snotaap,’ wauwelt hij terwijl hij zijn fiets onder controle probeert te houden.
Jimmy negeert hem. Soms wordt Reginald kwaad zonder reden. Of zonder aanwijsbare reden. Of om de verkeerde reden. Het resultaat is altijd hetzelfde. Een pak slaag, geroep en getier. De fietsrit zet zich in stilte verder. Ze komen aan in de Schaekenstraat. Zoals altijd gaat Reginalds fiets binnen en die van Jimmy wordt aan de paal van de kade gesloten.
‘Ma, we zijn thuis,’ roept Jimmy.
‘Ah, Jimmy. Ge zijt als van den hemel gezonden! Helpt mij eens door achter de fonduepot te gaan in ’t kot. Ze geven koude uit voor oudejaar en straks zijn de dalen weer vervrozzen en breek ik bijna mijn nek. Zet hem in de voorplaats onderaan in de tv-kast.’
‘Ja, ma. Hebt ge mij daarachter nog nodig? Ik ging wat gaan lezen op mijn kamer.’
‘Doet gij maar jongen, ik heb hier nog wel wat werk. Kunt ge wel nog achter een pak chicorei gaan? We hebben er geen meer…’
‘Waarom?’ vraagt Jimmy.
‘Ik heb mezelf op een nieuwe koffiepot getrakteerd, want die filterkoffies kwamen mijn oren uit. En echte koffie is te duur, dus hebben we chicorei nodig.’
‘Moet ge anders nog iets hebben?’
Reginald antwoordt.
‘N-neen. Dat wijf heeft genoeg geld er door gedraaid voor dit jaar, met hare nieuwen koffiepot. Ik ga wel de kave rechthouden.’
‘Ma, niets meer dan die chicorei?’
‘Hebt ge stront in uw oren?’ brult Reginald, ‘ik heb net gezegd dat het al meer dan genoeg is.’
‘Misschien luister ik niet meer naar u, wat dacht ge daar van, pa?’
Reginald haalt uit en Jimmy springt opzij. De vuist van Reginald, toch ook al een redelijk aanzienlijk exemplaar, maakt een inkeping in de muur.
‘Godverdomme! Van onder mijn ogen, stuk vergif!’ roept Reginald.
Zijn hand bloedt. Gedwee komt Marjolein aangesneld met de verbanddoos. Ze wordt weggeduwd door Reginald, die zich in de zetel nestelt om zijn roes uit te slapen.
‘Komt, ma,’ zegt Jimmy terwijl hij van jas verandert, ‘gaat anders mee met mij. Ne keer uitwaaien gaat ons goed doen, ook al is het in die rioollucht van de Leie.’
‘Ja, een goed idee,’ zegt Marjolein en ze neemt haar rode valse krokodillenleren tas van de tafel. De flap danst tegen de tas.
‘Hebt ge nog niet gekeken voor zo’n nieuwe knop voor eraan?’ vraagt Jimmy.
Hij wijst naar de handtas.
‘Zijt ge zot,’ vraagt Marjolein. ‘Ge weet gij niet zeker hoe zwaar ik de wind van voren zou krijgen zeker?’
Ze zet haar bonten muts – al even vals als haar handtas – op haar hoofd, slaat een sjaal om en stapt het huis uit.