Brooddronken, deel 2, hoofdstuk 6

Miguel
9 jul 2023 · 3 keer gelezen · 0 keer geliket

6

 

Het duo Bruno-Jimmy bevindt zich iets verderop, aan de andere kant van de stad, in de schemerzone tussen Kortrijk en Heule, gekend als Heule-Watermolen. Door archaïsche dienstorganisaties in het verleden, zoals eerder vermeld, blijven Kortrijk en Heule strikt gescheiden. Dus na het bestellen van nummer 94 in de Izegemsestraat, gaat het over in Heule en moeten ze een stuk doorrijden naar de Kleine Ieperstraat, een klein straatje dat zijn naam niet gestolen heeft – het is een straat die uitmondt in de Ieperstraat, nummer 40 om precies te zijn, maar dat nooit verder geëvolueerd is dan een asfaltbaantje dat naar de fabriek van Mewaf leidt, die gelegen is in de Lijnwaadstraat, ook een zijstraat van de Ieperstraat.

‘Hier hebt ge een COD,’ zegt Bruno, die langs Jimmy rijdt, die zelf de post aan het bestellen is. Dat gaat met horten en stoten – soms moet Jimmy eens terugkeren omdat hij een brief vergeten is. De beste manier om te leren, vindt Bruno, die glimlacht bij het geklungel dat ook ooit zijn deel was.

‘Een wat?’

Jimmy is nog niet mee met de postterminologie.

‘COD, een pakske waarvoor ze moeten betalen. Ge kunt dat zien omdat er een overschrijving aan vastplakt. Kijkt maar eens in uw velozak.’

De fiets leunt tegen de muur terwijl Jimmy door zijn zakken rommelt.

‘’t Is iets dat ge wel leert met de tijd, hoor, wat organisatie in uw zakken,’ zegt Bruno.

Jimmy haalt wat pakjes brieven uit de fietszak en legt deze op het voetpad. Bruno rookt ondertussen een sigaret en fluit een liedje.

‘’t Is de beste manier om te leren,’ zegt Bruno wanneer Jimmy eindelijk het pakje opduikelt.

 

Half verkleumd door de kou belt Jimmy aan. Zijn fiets danst tussen zijn benen. Een man doet open. Hij rookt een pijp. Draagt een kerstmuts. Dat is een echte, denkt Jimmy, zo één van die gelukzakken die zijn werkcomputer kan uitschakelen ergens half december om dan begin januari, tussen twee nieuwjaarsrecepties door, misschien die weer op te starten om zich door de obligatoire hoop kerst- en nieuwjaarsmails te wurmen. En die dat dan nog werken durven noemen. Die nog nooit met halfbevroren vingers proberen een brievenbus omhoog te houden om er een brief in te laten glijden, terwijl de fiets op een ijzige ondergrond óók wil glijden. Wiens vingers nooit vol barsten zitten, van wie de schellen niet alleen van de ogen vallen maar ook en vooral van de handen, die spontaan openspringen bij deze kou. Die, als hij moet gaan piesen, kan gaan piesen, gewoon in zijn verwarmde toilet, in plaats van tegen een boom, in de koude, in de regen. 

‘Ah, een nieuwe,’ glimlacht de man, denkend dat hij iets interessants te vertellen heeft. 

‘Ja, ik ben in opleiding,’ antwoordt Jimmy, met het pakje in de hand, ‘ik heb een pakje bij voor u.’ 

‘Dat zie ik,’ zegt de man en hij neemt het aan. 

‘Er moet wel voor betaald worden,’ zegt Jimmy. 

‘Hoeveel?’ 

‘Twaalfhonderd frank.’ 

De man draait zich om en wandelt de gang in. 

‘Zit Bruno met een stuk in zijn kloten thuis, dé?’ vraagt hij. 

‘Nee, nee, Jean, ik zit hier. De beste wensen van ’t jaar, hé.’ 

De man tast in zijn portefeuille. 

‘Voor u van ’t zelfde, hé. Magritte vindt dat ge goed werk hebt geleverd.’ 

Jimmy kijkt met afgunst toe hoe Bruno een briefje van vijfhonderd frank wordt toegestopt. Die laatste vouwt het briefje op en steekt het in zijn zwart tasje dat met een ketting aan zijn fiets vast hangt. 

‘En twaalfhonderd frank voor u hé. Hoe noemt gij?’ vraagt Jean. 

‘Jimmy. Jimmy Sabbe.’ 

Hij zal die vraag nog dikwijls horen. Kortrijk in die tijd was een stad met een dorpsmentaliteit. Iedereen kende iedereen wel, onrechtstreeks. 

‘’t Is de kleine van Reginald.’ 

‘Reginald? Reginald drankneuze? Die met Marjolein?’ 

‘Ja, die.’ 

‘Ik ga nog wat verder bestellen, als ’t niet besant,’ zegt Jimmy, die er liever niet bij is wanneer zijn hele familiesituatie op straat wordt uitgesmeerd. 

‘Ja, aan de Lijnwaadstraat rechts, hé,’ zegt Bruno, zwaaiend met zijn sigaret. 

Terwijl Bruno nog staat te keuvelen, gaat Jimmy gezwind de Lijnwaadstraat in – en uit. Voor de eerste keer sinds hij dit doet, heeft hij het gevoel dat hij het kan. Toegegeven, de Lijnwaadstraat is een straatje van om en bij de dertien huizen, of zo, maar Rome is ook niet op één dag gebouwd. Nu is het nog het stukje Ieperstraat richting de Brugsesteenweg, die de Ieperstraat doorklieft. De rest is voor dienst 20. De Brugsesteenweg is voor dienst 17. Tot in Kuurne. Da’s een ander kantoor. Jimmy haspelt de eerder gesproken woorden nog eens af. De overvloed aan informatie op zijn eerste dag wordt nu netjes verpakt in hapklare brokken, gemakkelijker te verteren. Of het ook zo was, in zijn vaders tijd, vraagt hij zich af. Hij slaat de Ieperstraat terug in en wordt op de hoek opgewacht door Adhemar Verhoefstrate, woonachtig op de hoek van de Ieperstraat met de Lijnwaadstraat. Als Adhemar cartoonesk zou worden voorgesteld, dan gegarandeerd als aasgier. Niet noodzakelijk kwaadaardig, maar hij zal nooit aan de haal gaan met schoonheidsprijzen. Gevorderde kaalheid, ongetwijfeld toe te schrijven aan zijn vergevorderde leeftijd, en toch heeft hij meer haren dan tanden.

‘Dag Médard,’ zegt Jimmy, terwijl hij de post van nummer 86 aan de man geeft, ‘ge zijt er ook tielijk bij?’

Eigenlijk weet Jimmy helemaal niet waarover hij moet keuvelen met de mensen. Daar staat hij dan, een jonge kerel van negentien, met een fiets tussen zijn benen, een hoop post in zijn zakken waarvan hij wenst dat hij ze zo snel mogelijk kwijt is, maar beseft dat dat niet te gauw zal gebeuren, door zijn onervarenheid en de gewoonte, blijkbaar, van Bruno, om elke vijf huizen iets te aanvaarden wat eigenlijk niet meer of minder is dan smeer- of zwijggeld.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Miguel
9 jul 2023 · 3 keer gelezen · 0 keer geliket