Brooddronken, deel 2, hoofdstuk 7

Miguel
6 aug. 2023 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

7

 

Reginald rijdt door de Sint-Jansstraat. Stilte voor de storm. De Sint-Jansstraat ligt pal in het centrum van Kortrijk – zowat de verbindingsader tussen het gefaalde Overbekepleinproject en de Veemarkt, waar de horeca vooral de dienst uitmaakt, vooral aan de linkerkant van de straat. De rechterkant is voorbehouden voor het ter ziele gegane Onze-Lieve-Vrouw-van-Bijstand-instituut. Dat is de school waar Jimmy de laatste twee jaar van zijn schoolcarrière heeft gespendeerd. Het instituut is ter ziele gegaan, verrassend goed onderhouden, eigenlijk en staat te wachten tot de onvermijdelijke bol-met-ketting het met de grond gelijk maakt, ook al mag dat eigenlijk niet want het is een beschermd monument of zou dat toch moeten zijn. Reginalds fiets gaat tegen de gevel van de school en hijzelf neemt een stapel brieven in de hand en een bundel grote stukken zoals abonnementen of moderne nieuwjaarskaarten op zijn arm en wandelt de straat af. Bij het terugkeren van de wandelronde staat tegenover zijn fiets, op de dorpel van het café, een koel pintje te wachten naast een doos pralines. De pralines gaan in de fietszak en Reginald steekt een sigaret op. Het begint te druppelen. Reginald trekt het zeil van zijn postzak over de post. Normaal gezien zou hij er niet mee inzitten dat de post van de klanten nat wordt, maar het is eind december en dan komen de “nieuwjaars” er aan, wat betekent dat wie zoet is, lekkers krijgt. Tegen zijn fiets leunend, drinkt Reginald het flesje bier leeg, in een paar teugen. Na een luide boer en de opmerking naar een vrouw die met de hand voor de mond verbouwereerd stond te kijken van waar zij zich mee moeit, de luie doos, springt hij terug op zijn fiets en rijdt hij naar de Veemarkt.

Het aanbod dat hij van chef Rik had gekregen, maalt door zijn hoofd. Het is immers zo dat dit verhaal nog speelt in de tijd dat het sorteren van brievenpost én ook platte stukken, A4-formaat, lokaal worden gesorteerd door de postmannen zelf. In grote kantoren, zoals Kortrijk 1, 1ste afdeling, gebeurt dit door de nachtsortering, zoals eerder vermeld. Reginald is wonderwel een bekwame sorteerder. Hoe asociaal hij zich ook tijdens zijn ronde gedraagt, hij is een postbode die zich plichtsgetrouw van zijn taak kwijt, omdat hij dat zo ingedramd kreeg van zijn vader Jules, die ook postbode was. Maar zijn échte talent is sorteren. Alhoewel hij dat niet graag doet omdat ’s nachts de kantine gesloten is. Het aanbod dat Reginald van Rik gekregen heeft, is dat hij zou worden ingezet om de enorme hoeveelheid brieven te helpen wegwerken ’s nachts. Hij komt aan bij het café ’t Baggaertshof en zet zijn fiets tegen de gevel. Zoals gebruikelijk opent hij het slotje van het kettinkje waar zijn zwart brieventasje aan zijn ransel mee bevestigd zit en neemt hij het tasje mee in het café. Reginald begroet de stamgasten. Er is ook een andere postbode aanwezig, namelijk Toine, die normaal binnendienst doet. Hij zit voorovergebogen over een glaasje whisky. Reginald klopt hem op de schouder.

‘Ah, Regge,’ zegt Toine, die opkijkt vanuit zijn whiskyoverpeinzingen.

‘Ligt de KB hier nu?’ lacht Reginald?

Toine grijnst, kijkend naar zijn glaasje.

‘Ik dacht dat de Kredietbank op ’t Schouwburgplein lag.’

‘Ik zal verkeerd gelopen zijn, zeker,’ zegt Toine. ‘Weet ge al wat dat ge gaat doen nu, met den tri?’

Treze brengt Reginald een koffie en doet er een flinke geut cognac in.

‘Doe nog maar een beetje, wi, Treze, voor den tijd dat het nog duurt,’ zegt Reginald, wijzend naar de kop koffie.

‘Oh? Moogt ge al eerder op pensioen, Reginald? Ik ga u missen wi, wie gaat er nu al mijn Rodenbachs uitdrinken?’

‘Neen, Rik heeft gevraagd aan Reginald of hij zou willen triëren ’s nachts.’

‘En?’

‘De kantine is toe, dan, waarom zou ik dat dan willen doen? Ze klappen wel van ’t extra loon, maar wat ben ik met meer geld als ik het niet kan opzuipen?’ zegt Reginald.

‘Ge moet dan toch alijk niet meer door de koude tjolen, hé. Ge moet het zo zien. En wees eerlijk,’ zegt Toine, ‘ge weet gij toch ook wel wat dat ze daar doen hé, met pinten.’

‘In een zak steken en buiten aan een ruit binden omdat ze fris zouden zijn ne keer het pijpetijd is, ja.’

‘En chef Zeno zit daar, die gaat daar geen bezwaar tegen hebben dat gij daar pinten zit te drinken, zolang uw bakken weggetrieerd zijn, zulle. Ik zou ’t doen,’ zegt Toine, terwijl hij teken doet om nog eens bij te vullen, wat Treze onmiddellijk doet.

‘Ik vind ook dat ge dat wel moet doen, Reginald. Voor wat zoudt gij nog uw lijf kapot helpen voor dat laatste jaar dat ge nog moet werken?’ vraagt ze.

‘Omdat ik een hele hoop nieuwjaars ga mislopen, tiens. Ge weet gij niet wat ik opschep zeker in de januarimaand?’

‘Maar die sortering is toch enkel voor nu tot en met oudjaar?’

‘Dat denkt gij. Dan gaat er plots weer een actie van één of andere catalogus zijn gelijk de 3 Suisses en ga ik nog wat langer mogen blijven. Trouwens, dat wijf van mij gaat mij pushen om het te doen, omdat ik dan de hele tijd op haar puitemuile ga moeten zitten gapen.’

‘Zeg,’ zegt Toine, ‘eens iets anders. Ik heb gehoord dat gij nu een negerin als schoondochter hebt?’

Reginald kijkt op.

‘Wie heeft er u dat verteld?’ briest hij.

‘Die persoon wou dat ik hun naam geheim hield,’ antwoordt Toine.

‘Jimmy dus. Die achterlijke mongool kan nu eens nooit zijn muil houden.’

‘Dus het is waar?’ vraagt Toine.

‘Het zal lang duren,’ zegt Reginald terwijl hij een sigaret opsteekt, ‘voor ge ’t weet laat die hem weer in de steek. Dat is gewoon een bevlieging. Kent ge dat niet? “Pa heeft het niet voor vreemde, ik ga mij ergens een negerin opscharrelen om het kerstfeest te vergallen.” Binnen een haai en een draai is dat weer voorbij. Ben ik zeker van.’

‘En wat dan nog als het dan toch echt blijkt te zijn,’ zegt Treze, die alles natuurlijk gehoord heeft, zoals het een goede cafébazin betreft, ‘’t is toch zijn leven?’

‘Als ’t waar is en ’t blijft duren, onterf ik hem gewoon.’

Toine lacht.

‘En wat gaat gij achterlaten als ge uwe lepel wegsmijt? G'en hebt geen nagel om aan uw gat te scharten!’

‘Mijn huis, hé,’ zegt Reginald.

Toine grinnikt.

‘Míjn huis, dat ik zelf gekocht heb. Mijnen eigendom.’

Ondertussen is Treze druk in de weer met de klanten die wél verlof hebben en besluiten hun eindejaarspremie weg te drinken in het café.

‘Pardon,’ zegt Toine, ‘het huis dat ge geschonken gekregen hebt van Cordula. Anders zat ge ergens in een gepacht huis in ’t Groeningebeluik of ’t Amsterdams poortje of zoiets.’

‘Of ’t Vandammebeluik, godbetert. Ah oei, dat is toch waar dat gij woont, hé?’ lacht Reginald, ‘hoe dat ’t ook is, ’t is nu mijn huis en als ’t alzo zit dat Billy verder doet met die negerin, gaat het volledig naar Jimmy.’

Reginald duwt zijn sigaret in de asbak uit, staat recht van de tafel en neemt zijn zwart tasje ter hand.

‘Ja,’ zegt hij terwijl hij een boer nauwelijks kan onderdrukken, ‘de plicht roept.’

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Miguel
6 aug. 2023 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket