4
Jimmy wandelt terug naar zijn werkpost. Zijn maag blijft draaien, maar hij mag niets meer laten blijken. Het Reginaldkrediet voor vandaag is met het akkefietje van daarstraks weer gespendeerd, en elke aanvaring kan leiden tot een handgemeen. Bruno zit aan de werkpost met een pakje brieven in de hand.
‘Hebt gij al uw casiers gelicht?’ vraagt hij aan Jimmy, hem streng aankijkend.
‘Ja, waarom?’
Bruno zwaait met het pakje brieven.
‘Omdat er nog een hele handgreep brieven in zat voor de Izegemsestraat. ’t Is belangrijk dat ge heel uw casier ielt, hé,’ zegt hij.
‘Maar ik héb de werkpost geleegd. Ik mag hier ter plekke doodvallen als het geen waar is,’ protesteert Jimmy.
‘Het is wel raar dat het allemaal brieven zijn voor de Izegemsestraat,’ zegt Bruno.
‘Ik denk…’ begint Jimmy, maar hij wordt onderbroken door Marc Jolicoeur.
‘Ge moet hier niet peinzen, De Post peinst voor u,’ zegt hij, terloops terwijl hij zijn boterham in zijn koffie dopt.
Ook Reginald moeit zich in het gesprek.
‘Awel, Jimmy, zijt ge ne casier vergeten te lichten, ja? Slechte punten hé,’ zegt hij, gevolgd door een vettige bulderlach waarvan iedereen kan opmaken dat hij het gedaan heeft, of toch zeker er meer van weet.
Een voor Jimmy onbekende postbode, wiens meest prominente eigenschap een aardbeineus is waarop een Aviator van de jaren 80 is geperst en wiens haar en baard respectievelijk bruin en grijs zijn, sloft voorbij.
‘Ah ja, Bruno,’ zegt hij, Bruno aanporrend, ‘hebt ge die brieven gehad voor de Izegemsestraat? Ik heb ze aan Sabbe gegeven. Er zijn er hier toch wel die hun tri moeten leren. Jonge gasten.’
Hij sloft verder richting de dienstdeur die naar de lift leidt, mompelend over hoe het destijds geen waar zou geweest zijn.
‘Wel die godverdomme,’ zegt Bruno.
Jimmy komt dichter staan.
‘Wat heb ik gedaan?’ vraagt hij.
‘Gij niet, uwen ouden. Hij heeft de brieven die hij van Marcel gekregen heeft, gewoon weer in de casier gewupt. Soit, ik heb er de doodsbrieven uit gehaald, die gaan vandaag nog mee. De rest heb ik in een liasse gedraaid en die vliegt in de overlast, voor morgen.’
‘Mag dat?’ vraagt Jimmy.
‘Neen. Maar wij gaan niet opdraaien voor de toeren van uw vader, zulle. Als ge uwe pa ziet, begaart van pijkens, zo pest ge hem nog het meest. Zijt ge gereed?’
‘Ja, ik denk het wel,’ antwoordt Jimmy en hij omgordt zijn ransel.
Bruno draait Jimmy’s ransel zodat deze op diens rug rust.
‘Ik ga er van uit dat ge uw schoeren en uw rug nog een tijd wil gebruiken?’ zegt hij.
‘Ja.’
‘Dan draait ge uw ransel op uw rug,’ zegt Bruno en hij zet zijn kepie op.
‘Vergeet uw kepie ook niet hé, of ’t is model 9.’
Snel zet Jimmy zijn kepie op. Gehuld in uniformstukken, sommigen nog ouder dan hijzelf, gaat hij Bruno achterna, om de koude buitenwereld te trotseren.