C-mine-survival

13 mrt 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

 

Een bloedappelsien, fietsslot en een pakje cent wafers heb ik de dag voordien gekocht, 's ochtends braaf mijn pilletjes geslikt, me als een schrijver goed vermomd, de witte banden van mijn fiets opgepompt.

 

Hij mag altijd mee.

Goedemorgen, meneer de conducteur, voorlopig loopt en spoort het goed.

Voor mijn stekelvarken heb ik geen ticket gekocht.

De algemene voorwaarden vermelden enkel katten in een kooi, blindegeleidehonden en grote huisdieren, waarvoor men twee euro en dertig cent dient te betalen.

 

Doch.

Dit dier valt niet onder de huisdieren.

Maar hij reageert niet, op mijn stilzwijgen, denkt vast dat ik aan het lezen ben.

Een kringgewinkeld boek.

Mijn moeder is een stekelvarken.

Hij tatoeëert mijn rail pass eerste klas. Knikt. Denkt.

Dat ik de mensheid maar vermijden moest en toch. Ben ik vertrokken naar de hel.

 

Ik oefen het sérieux van doorsnee wezens, zucht. Het stekelvarken weet.

Dat het niet lukken zal.

Dat ik mij als een jonge onervaren kwal tussen veel volwassen voeten voelen zal.

De trein, de dag moet voort, hij herbegint. Anders dan gisteren.

 

Veel wreder.

Als een opgewonden nachtmerrie met rode wangen.

Door een deur.

Die automatisch sluit, het stekelvarken tweeëndeelt.

Hij slaapt nu rustig want het kan, de kop het lijf, ze leiden nu een eigen leven in mijn rugzak.

 

Het lijf, zoals dat gaat, zal voorplanten. De kop zal denken.

Dat het goed is. Dat ik het wel zal overleven. Ginds bij die mijn. Waar ik mijn blauwdruk slijten zal aan een handelaar in letters.

 

Ik zal eerst een beetje meedoen. Slenteren en leuteren. Met de meute.

Voor de workshop een foto moeten maken van een vrouw bij een mijnschacht.

Of in donkere gangen, schijnbaar zonder uitweg.

Niemand zal het merken dat ik heel alleen terugkom.

Niemand zal het weten dat ik die vrouw met blauwe jurk, die lekkere, ferme kuiten, glitter, ronde borsten, vastgeklonken heb.

 

Tot die kerel verschijnt.

Jee Kast.

Alles uit de kast haalt.

Propere handen, behangpapierrollen vol Mister Properverhalen, Bulgaarse hoertjes, hotelzeep en een zweep voor al te brave woorden.

 

Ik denk dat hij iets zoekt, het in mijn ogen lezen kan, iets zoenen wil, zelf ook hunkert naar die blauwe vrouw met rode lippen.

Zij.

Die ik diep onder de aardkorst zal opsparen voor de nare dagen.

 

Tot zij.

Daar in de Kleine Zaal.

Plots weer uit de grond gekropen komt.

Mijn blauwtje!

Ik verstop me. Achter een mensenhoofd. In een boek. Diep in het zwarte zitje, hopend dat geen mens mij Bernd de Verschrikkelijke nog herkent en ik luister.

 

Naar verhalen over worsten in een pan en meisjes met geslepen tanden.

Terwijl hij jeuk krijgt, de bloedsinaasappel in mijn rugzak en mijn script daar op een vettig tafeltje ligt.

In de compressorzaal.

Verscheurd.

 

Het is me wat en omdat het beter is, slik ik nog wat roze pillen, sluip naar het station en boven op een trein, lig ik te staren naar de sterren.

Grote kleine zorgeloze beren, laat ze maar beweren, zeggen wat ze willen.

 

Ik had een dag te villen en mijn trein der traagheid vraagt het niet.

Hoe en waarom.

Met welke woorden.

Welke verhalen het einde zullen halen.

Ik laat het bloed heel rustig druipen. Laat het.

 

Ja. Laat mij en verlaat mij.

Laat mij rusten. Rustig boven op de trein. Mijn appelsientje schillen.

 

 

 

uit de reeks  'Reizen met Ricky'

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

13 mrt 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket