Ons dorp, dat weliswaar de allure had van een stad(je), telde drie cinemazalen. In de jaren zestig sprak men nog niet van bioscopen. Een bioscoopje meepikken bestond toen nog niet; men ging naar de cinema of men ging naar de film.
Drie heuse filmtempels waren het:
de Casino (met nadruk op de eerste lettergreep en niet op de tweede want dan zou 'de' 'het' zijn),
de Splendid (wat voor een naam was dat! Het duurde tot mijn dertiende levensjaar en eerste jaar Engelse les, alvorens ik wist wat het betekende)
en de Apollon (dus met een ’n’ op het einde).
In de Casino in de Stationsstraat moest je zijn als je de grote spektakelfilms wilde bekijken. De eigenaars zullen een schoon frankske verdiend hebben aan kleppers zoals ‘De Tien Geboden’, ‘Ben Hur’ en ‘Spartacus’. Vooral die eerste film werd regelmatig opnieuw vertoond. Ik vermoed dat dit gebeurde op verzoek van de nabijgelegen scholen, als er weer enkele klassen ‘rijp’ werden bevonden om kennis te maken met het wedervaren van de Israëlieten tijdens hun reis naar het Beloofde Land via het witte doek, in plaats van via de lessen ‘Gewijde Geschiedenis’. Zulk een mastodont van een film duurde méér dan lang genoeg om een ganse namiddag te vullen. Dat er mogelijk diezelfde avond van diezelfde dag een andere film werd vertoond - waarbij de actrices weinig om het lijf hadden, want zo kon je toch vermoeden als je naar de uitgestalde foto’s in vitrinekasten keek waarbij ontblote damesborsten deels werden verscholen achter zwarte afplaktape - kon de directies van O.L. Vrouw-Visitatie en de Broeders van Liefde niets schelen.
Er was nu eenmaal, buiten de bekende kostuumfilms, ook nood aan cinema waarin geen kostuums of alleszins weinig kleding werd gedragen. Dat kwam omdat de cinemabezitters moesten voldoen aan de eisen van een van hun belangrijkste doelgroepen: de soldaten. Aan cafés was er geen gebrek, dus moesten er ook voldoende filmzalen een zo vakkundig mogelijk uitgekozen en gevarieerd programma presenteren. Voor wat de prenten betreft ‘met weinig om het lijf’ moest je vooral in de Splendid zijn, tegenover het station. Over de jaren heen had de uitbater daarvan zijn specialiteit gemaakt. De laatste ‘geklede’ film die ik er gezien heb, was ‘Goldfinger’ met een nog erg jonge Sean Connery in zijn derde kaskraker.
Vijftig jaar geleden werden ook veel minder films, zowel in kwantiteit als kwaliteit, gedraaid en vertoond. Zo kon het dat ik James Bond in zijn tweede 007-film ‘From Russia with love’ pas later op het jaar zag en wel in cinema Apollon. Dit kon je eerder de wat bravere cinemazaal noemen waar ik zowel Viko Torriani (je moet al zestigplusser zijn om daarvan gehoord te hebben) op het witte doek zag als de Beatles, weliswaar niet in dezelfde film.
Typisch voor die tijd was dat je heel wat waar voor je geld kreeg. Voor twintig frank (nog geen halve euro) werden niet één maar twee films geprojecteerd, met tussendoor een korte pauze, waarbij je een cola of pintje dronk of een frisco, met extra dun chocoladelaagje, naar binnen smikkelde. Popcorn en chips waren voorlopig nog uit den boze en té Amerikaans. Those were the days, zeg dat wel.
‘Kissin’ on the back row of the movies on a Saturday night with you’ en wat mijn lief en ik daar deden vertel ik lekker niet, maar het was wel lekker. De film … of die goed was … ik weet het niet … niet gezien!