Marc M. Aerts

Gebruikersnaam Marc M. Aerts

Teksten

Mien de slet

(aquarel van Paula Aerts - zie www.paulaquarel.blogspot.com)   2008. De zaken gingen al geruime tijd niet goed meer ten huize Marylou. De bankencrisis had uitbreiding genomen en nu kreeg haar core-business er ook flink van langs. Ze kreeg almaar minder volk over de vloer. En als er dan al eens een man  langskwam dan vond ie het te duur of moest er aan verlaagd tarief iets afgehaspeld worden. Dat was ook geen leven. Dus dacht Marylou na. Ze dacht lang na want ze had veel tijd om na te denken. Maar ze vond niet direct een antwoord. Wie had kunnen vermoeden dat de oplossing voor haar probleem vanuit een totaal onverwacht hoekje kwam opduiken.   Op een dag kreeg Marylou een nieuwe buurvrouw want het aangrenzende herenhuis verwelkomde een kersverse bewoner. Een pas afgestudeerde seksuologe kwam naast Marylou wonen en opende een praktijk op het gelijkvloers. Haar privé lag op de eerste verdieping en die deelde ze met Fred, haar gecastreerde kater.   Een uitnodiging voor een house-warming-party had Marylou niet ontvangen, dus trok ze op een middag haar stoute schoenen aan. Als welkomstgeschenk had ze twee éclairs meegenomen en een tompoes voor Fred. Ze zag het naamplaatje van de jonge vrouw, Lien De Smet, en belde aan. Een vriendelijke stem klonk door de parlofoon en nodigde haar uit om binnen te komen. ‘Waarmee kan ik u helpen?’ vroeg Lien onmiddellijk. ‘Aan mij mankeert er niks,’ zei Marylou, ‘Begrijp me niet verkeerd. Ik kom enkel kennismaken zoals een goede gebuur betaamt en ik heb een cadeautje bij’. Dat vond Lien wel erg charmant en ze schaamde zich een beetje omdat ze zelf het initiatief niet had genomen om haar buur uit te nodigen. Ze zette een potje koffie, heet en sterk, honderd procent arabica. Binnen de kortste tijd werd Lien ingewijd in Marylou’s onzekere maar wondere wereld en vernam ze de specifieke problemen waarmee haar buurvrouw te kampen had.   ‘Ik moet je eerst bekennen,’ had Lien gezegd, ‘hoezeer ik jouw functie in de maatschappij respecteer. Zouden jij en je collega’s er niet zijn, dan zouden er vele, erge dingen gebeuren.’ Met deze woorden lag Lien onmiddellijk in Marylou’s bovenste schuif en schrok deze laatste er ook niet voor terug om de achteruitgang van haar éénvrouwsbedrijfje uit de doeken te doen. Ze vertelde dat ze, reeds voor de crisis een echte aanvang had genomen, had gemerkt dat het aantal bezoekjes van mannen-in-nood stelselmatig afnam. In het begin was ze al eens op een voormiddag werkloos en de week erna kon dat op een namiddag zijn, maar na verloop van tijd waren er zelfs avonden dat ze rustig televisie kon kijken zonder gestoord te worden. Ze was zelfs gestopt om Temptation Island op haar digibox te programmeren. Ze keek gewoon live omdat ze er donder op kon zeggen dat die avond hooguit een verdwaalde poes aan haar vensterraam kwam postvatten. Zodoende had Marylou op die betreffende namiddag een enige gelegenheid om een specialiste om raad te vragen. Lien moest wel toegeven dat ze een dergelijk probleem niet had voorgeschoteld gekregen tijdens haar studies aan de universiteit - praktijklessen bestonden niet - maar ze wilde toch graag haar nieuwbakken vriendin ter hulp schieten. Ze dacht na. Ze dacht diep na en toen ze aan haar livingraam naar buiten keek en haar blik aan de overzijde van de straat het volkscafé ontwaarde moest ze denken aan haar opa en het gezelschapsspel dat hem zoveel plezier had bezorgd toen hij in het bejaardentehuis verbleef. ‘Dat is het,’ zei ze, ‘een pietjesbak. Je moet klanten lokken met een pietjesbak. Destijds heb ik zo’n exemplaar aan mijn grootvader voor zijn tachtigste verjaardag geschonken en toen hij overleden is heb ik de bak als dierbare herinnering aan hem naar huis meegenomen. Hij moet hier ergens op zolder aanbeland zijn. Je mag hem gerust een tijdje van mij lenen. Zo doe ik ook een duit in het zakje of noem het maar het pietjesbakje’. Op één, twee, drie had ze een strategie klaar en een uurtje later kon Marylou op haar werkdivan een uitgebreider strijdplan bedisselen.   Een nieuw concept dus ook een nieuwe naam, was het eerste wat Marylou te binnen schoot. Ze moest niet lang nadenken en ze kreeg al binnenpretjes, die ze hoopte in de naaste toekomst nog meer te voelen: haar behulpzame buurvrouw heette Lien De Smet, dus zou Marylou’s nieuwe alter-ego Mien de slet zijn. Een slogan in het plaatselijk advertentiekrantje had ze ook al klaar:  ‘Bij Mien de slet, altijd pret. De teerlingen in de bak besparen je een smak’. Die laatste zin tezamen met een afbeelding van drie dobbelstenen liet ze door een bevriende kunstenaar op haar vitrine schilderen. Nu moest ze even geduldig zijn en hopen dat het nieuws als een lopend vuurtje zou rondgaan en de eerste nieuwsgierigen hun kop omhoog zouden steken. In de tussentijd kon ze haar nieuwe manier van werken wat finetunen. Buurvrouw Lien had haar al goed op weg geholpen maar er waren nog enkele punten die haar aandacht verdienden. Telkens weer als ze alles zorgvuldig overliep ontdekte ze een nieuwigheidje en bij elke nieuwe vondst ontsnapte haar een gilletje. Die avond, na alweer geen klanten te hebben gezien, ging ze moe maar ongelooflijk voldaan slapen en legde ze haar éne been over het andere …   Enkele dagen gingen voorbij. Marylou had zich zelfs wat verlof gegund - op het bordje dat aan de deur hing had ze met enige zin voor humor ‘enkele dagen platte rust’ geschreven - en ze spendeerde die welgekomen vrije tijd en wat geld aan het opsmukken van het interieur van haar werkplek. De gordijnen met pantervellenopdruk verdwenen naar het containerpark en werden verruild voor state-of-the-art-jaloezieën. De muren kregen een kakelvers behangpapier aangemeten met een terloopse verwijzing naar het dobbelspel waarvan ze in haar diepe binnenste verhoopte dat het haar geluk zou brengen.   Het werd weer vrijdagavond. Dit zou, normaal gesproken, haar drukste werkdag moeten worden. Marylou stond in haar vernieuwde etalage te popelen van ongeduld. Ze had een nieuwe lampenslinger aangestoken en ze had zichzelf gehuld in een luchtig niemendalletje. Frivoler kon het niet en dat zou effect ressorteren. Er liep wel wat volk rond die avond en het was haar opgevallen dat een drietal heren meerdere keren, geïnteresseerd maar onrustig kijkend, aan haar venster waren gepasseerd. Uiteindelijk ging de deurschel en kwam een oud mannetje haastig binnengestapt. Marylou zag dadelijk dat hij zich niet op zijn gemak voelde dus besloot ze daar dadelijk aan te verhelpen. Ze was tenslotte een kei in haar vak. ‘Doe maar rustig,’ zei ze, terwijl ze de deur sloot en ze haar tanden bloot lachte, ‘ik doe je geen pijn hoor’. Het ventje keek haar gerustgesteld aan. ‘Wil je een drankje? Die trakteer ik jou omdat je mijn eerste klant bent sinds ik alles gerenoveerd heb. Alles is nieuw, behalve ik natuurlijk, of wat dacht je?’ Hij lachte wat ongemakkelijk. ‘Doe maar een biertje,’ zei hij. ‘Dan neem ik een Virgin Mojito,’ giechelde Mien. ‘Misschien heb je geluk en word ik opnieuw maagd’. Hij kon de inside-joke wel smaken en nam een slok van zijn pintje. ‘Ondertussen hebben we even tijd om de nieuwe gang van zaken wat toe te lichten,’ klonk ze professioneel. ‘Zie je daar dat bord. Daarop staat te lezen hoe je wat kunt besparen door met de dobbelstenen te gooien.’ Het mannetje keek met halfdicht geknepen ogen wat er te lezen stond en zei: ‘Dat wil ik wel eens uitproberen. Ik ben altijd graag uit op een gokje.’ Mien haalde de pietjesbak en de dobbelstenen te voorschijn. ‘Omdat ik je zo sympathiek vind laat ik je al eens een keer gooien. Is het resultaat niet goed, dan mag je nog eens een keer met de teerlingen werpen. Ok?’ ‘Prima,’ zei hij en hij gooide verwoed de dobbelstenen in de bak. 2 - 2 - 3. ‘Oei, dat is 7, de laagste score,’ lachte Mien, ‘als mijn volgende klant dit zou gooien, dan zou hij voor zijn verzorgingsbeurt 70 ipv 50 euro moeten betalen. Gooi nog maar eens. Toe.’ Deze keer nam het mannetje de stenen voorzichtig vast en gooide al even behoedzaam. 2 - 2 - 2. ‘Oei, dat is 6. Dat is nog lager,’ reageerde hij beteuterd. ‘Maar nee jongen,’ troostte Mien, ‘je hebt zand van 2 gesmeten. Zo noemt men dat. Dat is goed. Zeer goed zelfs. Zie je het daar op het bord staan: zand van twee betekent 20 % korting als je binnen de twee weken mij opnieuw een bezoekje brengt. Dan hoef je dus slechts 40 in plaats van 50 euro te betalen. Hier, ik geef je een tegoedbon en ik schrijf het in mijn schrift. Zoals je ziet is het boekje nog maagdelijk wit. Op welke naam mag ik het zetten? Gebruik gerust een schuilnaam, als je dat wilt.’ ‘Zet dan maar Schuitje. Zo noemde mijn overleden vrouw mij altijd. We zaten immers méér dan veertig jaar in hetzelfde trouwschuitje. Ze is twee jaar geleden heengegaan en dit is de eerste keer dat ik bij iemand zoals jij …’. Hij wist niet goed hoe hij dit moest uitleggen. ‘Ik snap maar al te goed hoe jij je voelt Schuitje. Kom we beginnen eraan. Heel voorzichtig en we zien wel hoe het verder gaat,’ stelde Mien hem gerust. Een half uur later nam Mien afscheid van haar eerste gast. Ze gaf hem een kuis kusje op zijn wang want ze voelde dat ze net iets heel moois had meegemaakt.  Er ging geen kwartier voorbij alvorens een volgende klant zich aanmeldde. Ze herkende de man als één van de geïnteresseerde voorbijgangers van een uur geleden. Hij was een pak jonger dan de vorige en hij keek wat onwennig rond. ‘De eerste keer?’ informeerde Mien. ‘Ja, en ik weet niet heel zeker of ik dit wel wil,’ zei de midveertiger. ‘Dat begrijp ik,’ antwoordde Mien heel gedecideerd, ‘laat ons er even over praten. Hoe heb je me gevonden?’ ‘Via jouw advertentie eigenlijk,’ vertelde de man heel openlijk, ‘die viel me op, zo met die dobbelstenen weet je wel en daarom vond ik het toch wel interessant om eens kennis te maken.’ Mien vond het prima en legde de spelregels van haar pietjesspel haarfijn uit. ‘Daar is over nagedacht,’ zei hij, ‘kom geef die teerlingen maar. Drie eentjes, de aapjes dus, en ik mag gratis voor niets met jou naar …’. Hij kon zijn zin niet eens afmaken want Mien repliceerde meteen: ‘Zo zit dat’. Haar tweede bezoeker hield de dobbelstenen in zijn twee handen, maakte er een bolletje van en blies tussen zijn twee duimen. ‘Vooruit aapjes,’ riep hij en hij gooide met forse kracht de stenen in de bak. 1 - 1 - 6. ‘Oei, dat was dichtbij,’ jammerde hij, ‘hoeveel heb ik nu eigenlijk?’ ‘Dat is 260, het hoogste wat je kan gooien, buiten die speciale getallen dan, dus dat heb je goed gedaan maar hier heb je er geen prijs mee. Je mag wel gratis opnieuw gooien met deze score en dat is toch ook niet slecht hé,’ moedigde Mien hem aan. De klant wreef in zijn handen en herhaalde zijn vorige handeling maar dit keer wat minzamer. 4 - 4 - 4. ‘Sjonge, sjonge, er wordt flink gegooid vandaag. Maar dat is niet erg. We doen tenslotte alles voor onze business,’ zei Mien. Ze had er eigenlijk wel schik in. ‘Je hebt zand van 4 geworpen. Dat wil zeggen dat je 40 % korting krijgt als je binnen 4 weken mij nog eens komt opzoeken. Dat is toch een schone geste hé. Kom geef me nu maar 50 euro. Je weet dat het binnen de maand maar 30 euro zal zijn. Ok? Ik schrijf je even een waardebonnetje. Op welke naam mag ik het zetten?’ Mien voelde zich echt in haar element. ‘Tarzan,’ lachte hij, ‘dat zal je dadelijk wel ondervinden.’ ‘Ik verheug er mij al op,’ kirde Mien. Hij scheen haar te geloven.   Haar eerste twee bezoekers zaten erop en je kon het ontegensprekelijk een groot succes noemen. De dobbelstenen hadden weliswaar in het voordeel van haar klanten gerold maar tezelfdertijd bracht deze uitkomst flink wat cliëntenbinding teweeg. Dat het gooien van 260 een extra werpbeurt met zich meebracht had ze op datzelfde moment verzonnen, maar ze was zeker van plan dit zo te houden. Dus moest ze dit getal ook op het bord noteren. Daardoor kwam ze zelfs op het idee om aan iedereen die geen ‘prijs’ gooide voor te stellen een nieuwe gok te wagen voor een inbreng van slechts 5 euro. En in de dagen die daarna verstreken bleek deze strategie ook vruchten af te werpen. Lukte het niet dan was ze telkens 5 euro rijker. Kwam er toch een prijs uit de bus vallen, dan kon ze weer rekenen op klantenbinding. Mientje, Mientje, dacht ze bij zichzelf, je bent goed bezig, heel goed bezig.   De zandjes van 2, 3, 4, 5 of 6 kwamen af en toe eens uit en de mannen straalden dan zoals jongens die een nieuw speeltje hadden gekregen. De respectievelijke kortingen nam Mien er met de glimlach bij. Na 3 weken was er zelfs een gelukzak die de aapjes gooide en Mien trakteerde hem, buiten een gratis stoeibeurt, zelfs op een glaasje bubbels.  Nog een week later was het een lang opgeschoten verlegen jongeman die 4 - 5 - 6 wierp. ‘Soixante-neuf,’ had Mien toen luid uitgeroepen en de kerel dacht even dat hij iets verkeerd had gedaan. ‘Maar nee,’ had Mien hem dadelijk gerust gesteld, ‘je mag, als je dat wil, me even ondersteboven bewonderen en dat kost je geen cent méér.’ ‘Ik heb wel wiskunde gestudeerd en ik ken een beetje Frans maar dit heeft mijn mama mij nooit geleerd,’ zei de jongen met een duidelijke blos op zijn wangen. ‘Het is zo eens iets anders dan die vervelende missionarishouding, vind je niet,’ fluisterde Mien, maar deze opmerking deed geen belletje rinkelen in de seksuele fantasiewereld van de kerel. Ze giechelde even en toen begon ze er maar aan. Toen hij een halfuur later naar buiten ging was er al veel van zijn schroom verdwenen en hij verzekerde Mien dat hij beslist nog eens zou terugkomen ‘omdat zij hem nog veel te leren had’.   En terugkomen deden ze haast allemaal en dat had drie redenen. Ten eerste kende Mien haar job als geen ander. Ten tweede liep ze er altijd vrolijk bij en werd er al eens flink gelachen en ten derde was er altijd dat tikkeltje spanning. Wat zouden de dobbelstenen dit keer in petto hebben?   Op een late morgen, nadat Mien haar gebruikelijk croissantje had opgepeuzeld en  haar onmisbare latte macchiato had opgedronken, kreeg ze onverwachts bezoek. Buurvrouw Lien kwam eens informeren hoe de zaken liepen en ze had een bavarois meegebracht, gemaakt van passievrucht met crèmeux met daaronder een biscuit van chocolade en een krokante bodem.  ’De patissier vertelde me dat dit een ‘passionata’ heet en ik vond dit wel een gepast gebakje voor jou. Zeg maar vertel eens, hebben die pietjes je geluk gebracht,’ vroeg ze nieuwsgierig. ‘Lientje, Lientje, geluk? Een ongelooflijk schot in de roos was het’, vertelde de vroeger genoemde Marylou. ‘Sinds ik mijn naam veranderde in Mien en ik het pietjesspel introduceerde kan ik met moeite al mijn klanten bedienen. Als dat zo verder gaat moet ik een bijkomende werkkracht aannemen. Die pietjesbak was echt een geweldige vondst en de spelregels kan je daar op dat krijtbord terugvinden.’ Mien wees trots naar haar prijzenuitstalling en ze gaf er een woordje uitleg bij. Lien moest er flink om lachen. ‘Fantastisch,’ zei ze, ‘dan hebben opa’s dobbelstenen toch iemand gelukkig gemaakt. Hij zal het vanaf zijn wolk hierboven wel goed in de gaten houden. Hij krijgt er misschien rode oortjes van.’ De twee vriendinnen konden hun pret niet op.   Nu zijn we goed tien jaar verder. Mien heeft België al en tijdje voorgoed vaarwel gezegd. Nadat ze enkele jaren furore had gemaakt in haar business, kon het niet anders dan dat ze haar succes wilde uitproberen in een ander stukje van de wereld. Gokhoofdstad Las Vegas moest er aan geloven. Nu baat ze daar triomfantelijk haar club ‘The hot slot’ uit. De pietjesbak is ingeruild voor vijf ‘meer in het kraam passende’ slotmachines. Geen dobbelstenen maar de vroeger betitelde éénarmige bandieten beslissen of de klanten een prijsje verdienen. Vijf mooie dames hebben haar vroegere beroep overgenomen en ze doen dit natuurlijk onder het motto: ‘what happens in Vegas stays in Vegas’.   Lien heeft Marylou vorige week nog in Vegas bezocht. Het was een vermakelijk weerzien in de woestijn van Nevada. En inderdaad, Mien liet zich ondertussen weer Marylou noemen. Dat klonk wat Amerikaanser en ze betrapte zich er op dat ze de bekende Ricky Nelson-hit, genoemd naar haar voornaam, regelmatig mee neuriede als ze over de befaamde strip liep. Beide dames gingen op een avond naar het casino van Caesars Palace en ze gokten aan de roulettetafel op nummer 1. En wat dacht je? Number 1 it was. Driemaal na elkaar ! Kijk, daar waren de aapjes weer.

Marc M. Aerts
0 0

Tomootje en Dennomo

  Een donderdagse marktdag in een vergeten Vlaams gat.    De zon schijnt en dan verschijnt ook Tomootje, dat weet haast iedereen in dit meestal verstilde boerendorp, Hij neemt plaats op zijn geliefde plekje: de stoel dicht aan de stoeprand waar vanaf halftwaalf - hij weet het goed - de zonnestralen de zitplaats van deze zonaanbidder bereiken. Wat kan Tomootje genieten, daar in dat terrashoekje van café ‘In de drie Stommeriken’.   De zaken draaien blijkbaar opperbest want het bier en de rosé-tjes vloeien rijkelijk. Monster, het hondje van de kroegeigenaar, een waarschijnlijke kruising van een chihuahua en een dwergpoedel, paradeert van tafel tot tafel en troggelt zo menigeen koekje af van de koffieslurpers, want die zijn als naar gewoonte ook van de partij.   ‘Laat de zon in je hart’ keelt Willy Sommers door de luidsprekers die aan weerszijden van de toog opgehangen zijn. Telkens als het marktdag is zet Monsters baasje de muziek extra luid zodat je de schlagers vanaf het terras kunt meebrullen. Zodra Jo Vally met zijn interpretatie van ‘Santa Maria’ alles definitief in vuur en vlam zet, laat ook Dennomo zijn stembanden meetrillen. Hij is de vriend van Tomootje en hij zit aan de andere kant van de zonnetafel, nog net in de schaduw. De lommer is de natuurlijke habitat van deze lamme goedzak. Hij is druk in gesprek met een jongedame, die de ene sigaret met de andere opsteekt en naar zijn verhalen luistert. 'Ik ben daar nog gaan opgetreden,' zegt hij en hij verwijst naar een balzaal enkele boerendorpen verder. 'Wij hadden er veel succes met onze countryband. Bel mij eens op,' dringt hij aan, 'je gaat mijn voicemail horen en dan hoor je me zingen'. Het jonge wicht durft niet anders dan zijn smeekbede op te volgen, neemt haar smartphone en tikt het nummer in dat de loebas haar dicteert. 'Before the next teardrop falls' hoort ze Dennomo kwelen in erbarmelijk Engels. 'Schoon' zegt ze en hij wil niet inzien dat zij hem voorliegt. Een leugentje om bestwil, denkt ze. 'Nadat ik destijds gestopt ben met muziek te maken heb ik les gegeven in linedance. Dat waren nog eens tijden.' Ze hoopt stilletjes dat hij op zijn stoel blijft zitten.   Er komen weer nieuwe terrasgapers toe. Het is een ouder koppel dat dadelijk de belangstelling krijgt van Monster. Het mormel weet dat ze komen koffiekletsen. Het echtpaar doet aanstalten om aan de al druk bezette tafel onder het zonneterras plaats te nemen. Alras worden tafels en stoelen verschoven want blijkbaar behoren zij bij het clubje van de reeds gezetenen. Het vrouwmens ploft in de bijgeschoven rieten stoel neer die het bijna begeeft onder het nadrukkelijke gewicht. Haar evenzeer corpulente man pakt voor de zekerheid een metalen exemplaar. Monstertje ziet zijn kans schoon en wipt op madams schoot. Haar sacoche gaat open en ze haalt een hondensnoepje boven dat onmiddellijk de geest geeft in de hunkerende muil van de bastaard.   Dennomo ziet het lieflijk tafereeltje gebeuren en glimlacht. Het heeft een half mensenleven geduurd en een twintigjarig huwelijk met een vrouw, voor hij wist dat hij eerder op mannen viel. Tomootje was vroeger een van zijn bankcliënten en het zakelijke had na verloop van enige tijd plaats gemaakt voor amoureuze praktijken. Het had destijds even geduurd eer de goegemeente het met de mantel der liefde had toegedekt maar sindsdien was het mannenkoppel onafscheidelijk, Tomootje als een schriele en dunne Stan en Dennomo als een verwijfde dikke Ollie.   Agnes, de vroegere meid van de pastoor, heeft ondertussen postgevat voor Dennomo's buurmeisje en geeft haar drie smakkerds. Ze steekt een aangeboden sigaret tussen haar lippen, ze trekt en blaast de rook als een oude stoomlocomotief in het rond. Het nicotinegoedje krijgt nauwelijks de kans om haar longen aan te tasten. Zelden is een kankerstok zo'n kort leven beschoren geweest.   'Ik neem vandaag de trein' zingt Ann Christy vrolijk.  'Kom jongen' zegt dikkerdje, 'wij moeten ook ons treintje halen. 't Is al kwart voor één geworden'. Dan gebeurt er iets wonderlijks. Dennomo en Tomootje staan recht. Ze bezoeken iedere tafel en schudden handen en kussen wangen dat het een lieve lust is. Iedereen neemt afscheid van het koppel. Ze nemen de trein naar de stad waar ze onlangs een appartement gekocht hebben.  Twee vroegzeventigers lopen richting station hand in hand. Tomootje draagt onder zijn linkerarm een watermeloen. Hij lijkt wel een voetbalscheidsrechter die seffens de aftrap gaat blazen. Dennomo draagt in zijn rechterhand een boodschappentas waarboven de poreistengels uittorenen. Volgende donderdag zijn ze weer van de partij. Daar mag je donder op zeggen. De kastelein heeft even genoeg van de schlagers en 'Thunder' van AC/DC buldert door de luidsprekers. De meeste terraszitters zijn toch hardhorig. Tomootje en Dennomo gaan bijna het hoekje om maar niet alvorens nog eens te zwaaien. Het terras zwaait terug. 'Duizend terrassen in Rome' zingt Bart Kaell en het terras valt in.

Marc M. Aerts
12 1

Waarom Sinterklaas geen Zwarte Pieten met een rood jasje nog in dienst wil nemen.

Sinterklaas was er eerder dit jaar vroeg mee begonnen. Waarmee? Met het voorbereiden van de jaarlijkse festiviteiten rondom zijn naamfeest natuurlijk. De verschillende Pieten waren de afgelopen maanden druk in de weer geweest. Diegenen met het gele jasje hadden aan een heet geblakerde oven gestaan en hadden Sinterklaasspeculaas gebakken. De hete dampen die toen uit de schoorsteen kwamen hadden de Spaanse hemel verschroeid en zij hadden ervoor gezorgd, tezamen met een lichte bries, dat tijdens de zomeravonden de wolken boven de Vlaamse horizon roze hadden gekleurd.Andere Pieten, zij met het blauwe kostuum, hadden een dun laagje chocolade gegoten over een koekje met daarbovenop een licht gezoet eiwitschuimpje. Zo hadden ze weer een grote lading negerzoenen klaargestoomd gekregen. Wel had Sinterklaas, terwijl hij zich tegoed had gedaan aan een verse moorkop tijdens de koffiepauze, laten weten dat ze dit woord “negerzoen” niet meer mochten gebruiken. Vanaf dan zou dit lekkers schuimzoen of chocozoen moeten genoemd worden. Maar de blauwe Pieten wisten maar al te goed dat de Vlamingen dit koekje nog anders noemden en ze hadden toen eens goed in hun vuist gelachen.Naast de zoenenfabriek had Sinterklaas een groot gebouw neergepoot waar de Pieten met groene outfit aan het werk waren geweest. Zij hadden zich gespecialiseerd in het zure snoepgoed. Ze hadden zuurstokken aan een hoog tempo gefabriceerd en de dropveters waren kilometers lang over de band komen rollen.Maar in de grootste van de Sinterklaassnoepgoedenalleswatdaaroplijktfabrieken, kortweg de SSAWDLF, hadden de Pieten met het paarse pak letters van chocolade gesmolten en hadden zij munten van datzelfde, lekkere bruine goedje geslagen. Elke dag was Sinterklaas gaan inspecteren of alles er wel goed verlopen was.Zo was hij ook het kleine gebouwtje binnengelopen waar de Pieten met het rode jasje aan het werk hadden moeten zijn. Maar er was niet gewerkt geworden. De rode Pieten hadden gestaakt. “Deze aardappeltjes van marsepein ruiken wel naar venijn en we maken er geen andere, dat zal niet zijn” had de wat luie en altijd opstandige rode adjunct-Opperpiet geroepen. “Het is venijn, ’t zal niet zijn,” hadden de andere meegeheuld. “En wat gaan onze Vlaamse kindjes daarvan zeggen,” had Sinterklaas zich dan kwaad afgevraagd. De rode Piet had zijn hoofd zodanig hard geschud dat de pluim van zijn muts was gevallen, zomaar pardoes in het blubberende marsepeinfestijn. “Dan moeten jullie maar aan de Costa del Sol in de horeca gaan werken,” had de Sint zich geërgerd en hij had met een roe de rode garde naar buiten gedreven. Aan zijn Opperpiet Nicodemus had hij laten weten dat de aardappeloogst dit jaar mislukt was en dat de kindjes wat extra suikerbeestjes en smikkelbeertjes zouden krijgen. En een extra goede tandenborstel. Die Sint toch ! Altijd stond ie klaar voor een grapje.

Marc M. Aerts
3 1

Hoe is Sinterklaas een grote fan van Madonna geworden?

Er waren in Vlaanderen zeer veel brave meisjes en jongens. En vele van hen stonden in een lange rij in het Huis van de Sint te wachten tot zij met allerhande vragen de goedheiligman konden bestoken: wat hij nam als ontbijt, welke fiets hij had, hoe de naam was van zijn moeder en of hij ook een ezel had.   Toen die laatste vraag door Lars werd gesteld begon de Sint te bulderlachen, zodanig dat de jongeman bijna van schrik wegliep. Maar de jongen werd al vlug getroost toen Sinterklaas aan Nicodemus, zijn Opperpiet, vroeg om dichterbij te komen.‘Kijk,’ zei hij toen, ‘dat is mijn ezel, want hij draagt de allerzwaarste zakken en hij sleurt die over de berijmde en besneeuwde daken mee’.Mijn grote baas heeft toch een speciale zin voor humor, vond die brave helper, maar hij vergaf het hem want ze waren al eeuwenlang bevriend.‘Mag ik nog iets vragen beste Sint,’ vroeg het kleine baasje.‘Natuurlijk, ga je gang, Larsje,’ stelde de oude hem gerust.Of hij van moderne muziek hield, wilde de dreumes weten.‘Jazeker, ik ga met mijn tijd mee hoor. Honderdvijftig jaar geleden waren dat de walsdeuntjes en de operettes, maar nu zie ik Beyoncé en Katy Perry wel zitten hoor.’Lars kon zijn oren niet geloven. Hij hoorde de namen van de idolen van zijn oudere zus.‘Maar heb je ook een favoriet?’ wilde hij toch ook nog weten.‘Ja, ik heb een favoriete en dat is die al wat oudere maar toch wel getrouwe Madonna,’ bekende de oude snoeper.Van Madonna had het kleine jongetje nog nooit gehoord maar dat moest ie dan maar eens vragen aan zijn mama en vooral aan zijn papa had Sinterklaas vervolgens gezegd.‘Ik zal je verklappen waarom ik zo’n fan geworden ben van deze dame,’ wilde de muzikale kindervriend er nog aan toevoegen:‘Tijdens de afgelopen zomer, om precies te zijn op 15 augustus, was er een feestje in de hemel. Iedereen zou een nummertje opvoeren. En moeder Maria mocht beginnen. Zij steeg tot helemaal in de nok van de hemel en deed toen een imitatie van Madonna en ze zong “Like a virgin”. Heel de hemel stond op zijn kop. Sinte Pieter was van zijn wolk gevallen en was de sleutel van de hemelpoort bijna kwijtgespeeld. Het engelenkoor was helemaal buiten adem want de serafijntjes en de cherubijntjes waren enkel gewend om psalmen en madrigalen te zingen en geen stomende popmuziek. Sint Jozef deed alsof hij een ferm stuk in zijn voeten had en riep voortdurend: “Zie daar de onbevlekte gevangenis”. Gelukkig kon de zoon erom lachen. Hij had het feest georganiseerd en iedereen was na afloop dik tevreden. Met Kerstmis zou er opnieuw een fuif gehouden worden had hij ons verzekerd. Er zou dan tevens voor speciale verlichting gezorgd worden, iedereen zou pakjes krijgen en er zou voor één keer geen rijstpap met gouden lepeltjes worden gegeten, maar wel ganzenlever en everzwijnensteak. Er was maar één voorwaarde gesteld: iedereen moest een week later zorgen voor een mooie nieuwjaarsbrief. We hebben toen dadelijk Sint Sylvester en het heilig paterke van Hasselt ingeschakeld om ons daarbij te helpen. Ja, beste Lars, het is dus sinds deze zomer dat ik zo’n grote bewonderaar van deze zangeres ben geworden, maar natuurlijk kan niemand tippen aan Maria.’‘Maria, die ken ik niet en die heb ik nog nooit op Tv zien optreden,’ moest de verbaasde kleuter wel toegeven.‘Kijk maar eens af en toe op zondagvoormiddag,’ zei Sinterklaas, ‘maar vergis je niet van zender want dan zit je misschien met K3 opgezadeld en sorry hoor, die meisjes kunnen niet tippen aan Madonna, laat staan aan Maria.’

Marc M. Aerts
0 1

Waarom Sinterklaas zoveel mag drinken als hij wil

Gezeten op een grote fauteuil met vergulde poten en dito armleuningen en met boven zijn mijter een overdadig met brokaat versierd baldakijn, reikte Sinterklaas met zijn rechterhand naar het lege glas. Hij had aan de winkelverantwoordelijke uitgelegd dat zij best de fles ook maar op het tafeltje kon neerzetten. Dan moest hij haar niet telkens lastig vallen om zijn glas bij te vullen. Blijkbaar viel het niet in goede aarde bij de kwezelachtige bazin van de plaatselijke supermarkt. Het had haar sowieso al niet aangestaan toen de Sint een uurtje eerder een fles whisky vroeg in plaats van de voorziene anderhalve liter frisdrank in plastic uitvoering. Hij had de Schotse godendrank zelf mogen kiezen en dus stond de fles Auchentoshan Solera op het bijzettafeltje te pronken, weliswaar al half geledigd. Er gaat niks boven een lekkere single malt, dacht hij en hij goot het glas nog eens bijna vol. ‘Deze Solera is van een uitstekende kwaliteit jongedame. De naam doet mij aan de Spaanse zon denken,’ probeerde de goedheiligman het mens wat te sussen. Zij vroeg zich enkel af waarom de “classic” niet voldoende was geweest want die was driemaal goedkoper. ‘Mag mijn dochtertje u een vervelende vraag stellen Sinterklaas,’ vroeg een mooie mama waarvan de Sint vond dat ze op een Andalusische schone leek.‘Natuurlijk jongedame,’ antwoordde hij wat verlegen maar door zijn baard en snor zag Rosalie’s moeder niet dat hij tot achter zijn oren zat te blozen. Of was het de whisky die hem parten begon te spelen.‘Vertel eens meisje, wat wil jij weten?’ herpakte hij zich meteen.‘Ik had willen weten beste Sint of je wel zoveel mag drinken? Pintjes en zo, of whisky en …’Het arme kind werd onderbroken door de oude dronkaard:‘Eerst moet ik je zeggen dat je, zoals je mama dat net zo goed voordeed, mij moet aanspreken met “u” en niet met “je”. Dus vanaf nu mag jij mij u-wen en dan zal ik jou je-jen. OK?’‘Dat heb ik goed begrepen Sinterklaas. Ik zal u in het vervolg met u aanspreken maar hoe zit dat nu met die drank?’ herhaalde het meisje gevat.Eerst trok de Sint zijn beide dikke wenkbrauwen naar omhoog maar dan moest hij lachen.‘Jij bent mij toch een uitgekookt persoontje moet ik zeggen mijn beste Rosalie. Maar ik zal jou eens iets verklappen. Iets wat nog niet zo veel mensen weten en zeker geen kleine mensen zoals jij.’Sinterklaas deed teken aan het guitige wicht dat ze wat dichter moest komen en hij fluisterde in haar oor:‘Ik ben een sint, een heilige dus, en heilige mensen kunnen niet dronken worden. En weet je waarom?’Sinterklaas begon al bij voorbaat luidop te schateren: ‘Omdat wij ons altijd in hogere sferen bevinden. Snap je het?’De oude man vond zichzelf wel grappig.Rosalie begreep er niet zoveel van.‘Dag Sinterklaas. Ik zal het zo aan mijn papa vertellen’.Het verbouwereerde ukkie verliet aan haar mama’s arm de supermarkt.‘Mama, hogere sferen, wat zijn dat?’ vroeg het dochtertje wat confuus.‘Daar zal papa aanbeland zijn, als hij straks na het werk op café blijft hangen,’ antwoordde de zwoele Spaanse ad rem.‘Haha, nu begrijp ik het. Die Sint wordt toch echt wel oud hoor.’

Marc M. Aerts
0 1

Waarom Sinterklaas soms een slagzin uit “Van Vlees en Bloed” gebruikt.

Het is zaterdag. Baddag dus.Sinterklaas is bloot op zijn mijter na. Hij stapt in een ruime flamingoroze badkuip. Hij heeft vandaag geen zin om zijn haar te wassen. Zijn schedel jeukt nochtans en zijn baard schilfert wat. Maar ’t is toch zo’n gedoe, vindt hij. Hij gaat wachten tot hij terug in zijn Andalusische haciënda is. Daar heeft hij zijn verzameling shampoos die hij van over heel de wereld bijeengesprokkeld heeft. En daar heeft hij ook méér tijd en een flinke haardroger te zijner beschikking om zijn weelderige haardos en knevel te föhnen en in de juiste vorm te brengen.Jaja, Sinterklaas is best een fiere man.   Hij zet de kraan helemaal open. Geen druppel komt er uit.‘Nicodemus,’ roept hij. Zijn Opperpiet kan hem niet horen. Hij staat wat verderop in een gesloten douchecabine. Maar hij heeft hetzelfde droogteprobleem.De Sint stapt dan maar weer uit bad. Afdrogen hoeft niet, want hij is niet nat.Nicodemus komt aangelopen in adamskostuum en niet in zwarte-pieten-pak. Het is een gek zicht: een moorkop op een wit lijf.‘Ook geen water in de douche?’ vraagt de goedheiligman.‘Geen water en ook geen zeep. Geen handdoeken en ook geen washandjes,’ zegt Nico wat knullig.‘Spijtig voor de Gamma. Kom, dan proberen we eens in de Brico, hier om het hoekje,’ zegt Sinterklaas enigszins beteuterd en hij vervolgt:‘Euh Nicodemus, zodra je aangekleed bent ga jij dan eerst met Slecht-Weer-Vandaag naar de carwash? Doe maar alles erop en eraan voor mijn witte schimmel.’Sinterklaas heeft binnenpretjes en roept zijn hoofdpiet nog na:‘Ik ben toch nogal een kerel hé. Met mij kunt ge nog eens lachen’.

Marc M. Aerts
73 1

Waarom Sinterklaas nooit bij S.K. Sint-Niklaas heeft gevoetbald?

Sinterklaas zat al de hele week op zijn troon in het Huis van de Sint. Al maar goed dat hij over een uitstekende gezondheid beschikte, zo niet zou hij het nooit zo’n lange tijd kunnen volhouden op dat koninklijk pluchen kussen. Het was woensdagnamiddag, dus was het extra druk in dat mooie huis in Sint-Niklaas. Vele kindjes vergezeld van hun ouders kwamen langs om de goedheiligman goeiedag te zeggen en hun verlanglijstje te presenteren.   Deze keer was het de beurt aan Lowie om op Sinterklaas’ schoot te komen zitten.‘En jongen, vertel eens, wat zou jij willen in jouw schoentje,’ vroeg de Sint aan de lang opgeschoten jongen.‘Een voetbal als dat kan,’ gaf de jonge snaak aarzelend antwoord.‘Maar natuurlijk kan dat, zo’n prachtige lederen bal met witte en zwarte vlakken. Daar zorg ik voor. Beloofd. Ben jij dan een echte voetballer?’ vroeg Sinterklaas geïnteresseerd.‘Ja, ik ben keeper bij de duiveltjes want ik ben de grootste van de ploeg,’ antwoordde Lowie fier en gevat.‘Weet je,’ zei de Sint, die alweer zin kreeg om te sporten na al dat lange zitten op zijn vergulden stoel, ‘dat ik bijna voor S.K. Sint-Niklaas heb mogen spelen?’‘Hoe kan dat nu? Je bent toch oud, eigenlijk stokoud, want je hebt een staf,’ merkte de grote kleine terecht op.‘Mil bombas y granadas,’ - Sinterklaas was een duidelijke fan van “el capitán Archibaldo Haddock” - ‘jij gelooft mij niet. En toch is het waar. Ik zal het je vertellen Lowie.’De oude maar nog kwieke (volgens eigen zeggen) man reikte uit naar het bijzettafeltje naast zijn troon waarop een glas stond om een slok whisky - naar het stichtende voorbeeld van zijn idool - achterover te slaan.‘Luister goed. Zes jaar geleden hoorde ik dat de plaatselijke voetbalclub in nauwe voetbalschoentjes zat. De ploeg was pas gepromoveerd naar tweede klasse, maar de spelers kregen méér doelpunten tegen als dat ze konden maken. SK Sint-Niklaas bengelde dus aan de staart. Ik ben dan eens gaan kijken naar een avondtraining net voordat ik met Zwarte Piet aan mijn dakenronde begon. Ik plantte mijn staf naast het veld en deed even mee met de jonge kerels die allemaal van zichzelf dachten dat ze Messi waren. Op een, twee, drie speelde ik de jeugd van het plein. Ik speelde een een-tweetje met mezelf en trapte een gat in het doelnet. De voorzitter van S.K. bood me dadelijk een contract aan tot het einde van het seizoen. Maar ja, dat kon ik niet doen want ik moest na 6 december met mijn Pieten weer terug naar Spanje vertrekken naar mijn haciënda in de buurt van Guadalcázar. Dat was het eerste en voornaamste probleem. Maar ik moest mij ook van bijna al mijn kleren ontdoen: ik moest mijn koormantel afleggen, mijn rode stola van mijn schouders nemen, mijn cingel moest van mijn middel, mijn albe moest ik uittrekken en tenslotte ook mijn tabbaard met al zijn knoopjes. Wat een gedoe. Mijn handschoenen mocht ik aanhouden indien het koud was. Maar mijn lange baard moest ik inkorten.’Sinterklaas leek nog altijd onder de indruk terwijl hij zijn verhaal deed.‘En dan moet je weten, sapperdepitjes,’ - de Sint vertelde verder en gebruikte een minder gedurfde krachtterm - ‘ik moest een gele shirt en sokken aantrekken en een blauwe korte broek. Dat zag ik helemaal niet zitten. Ik ben immers de hete zon van Spanje gewoon en hier in dit landje kleed ik mij altijd lekker dik aan.’Hij nam nog een teug van zijn whisky. Dat warmde hem wat op en hij vervolgde:‘Tenslotte het derde probleem: mijn leeftijd. Toen ik destijds verklapte dat ik enkele dagen later duizendzevenhonderdéénendertig jaar zou worden vielen de voorzitter en de clubdokter bijna flauw. Ze konden niet geloven dat ik zo balvaardig was op het plein en zo snel kon lopen en dribbelen. Begrepen zij dan niet dat ik elke nacht gezeten op mijn paard alle daken van Vlaanderen en omstreken bereed. Daartoe zou alleen toch maar een acrobaat en goed atleet in staat zijn. Of niet soms?’‘Ach beste Sint, nu zie je weer dat die grote mensen er allemaal niks van begrijpen. Wij twee, wij weten wel beter,’ kon het doelwachtertje haarfijn analyseren.‘SK speelt nu in tweede afdeling amateurs,’ voegde hij er triomfantelijk nog aan toe.‘Amateurs,’ brabbelde Sinterklaas wat binnensmonds en hij nam nog een teug.

Marc M. Aerts
0 1

Waarom heeft Sinterklaas België nooit vertegenwoordigd op het Eurovisiesongfestival ?

Sinterklaas zat op zijn troon in het Huis van de Sint. Er waren al veel jongens en meisjes de revue gepasseerd. De goedheiligman werd een beetje moe en hij leek een beetje afwezig.De revue, dacht hij, ja de revue, daar had ik ook graag in meegespeeld toen ik nog jong was vele eeuwen geleden. Zijn blik werd zelfs een beetje vochtig.   Casper was aan de beurt en hij ging op de schoot van de Sint zitten. Hij was duidelijk niet verlegen. Eerst trok hij voorzichtig aan de baard van de oude man en dan trachtte hij ook diens mijter van het eerbiedige hoofd te plukken. Sinterklaas moest fluks reageren opdat de kwajongen niet meer onheil zou aanrichten. Hij wilde het over een andere boeg gooien en vroeg:‘Jongeman, hou jij van liedjes?’‘Natuurlijk Sinterklaas,’ zei Casper, ‘ik hou van Sinterklaasliedjes’ - zo jong, die sloeber, en al zo kunnen mouwvegen - ‘en van mooie Nederlandstalige muziek, want dat versta ik tenminste’.‘Je bent een slimme jongen,’ moest de Sint toegeven, ‘maar ik verwed er mijn eerste communiezieltje op dat je nog nooit van Bob Benny hebt gehoord’.‘Nee, die ken ik niet, is dat misschien een goochelaar of een rijke aannemer,’ vroeg het broekventje zich af.Sinterklaas moest lachen en hij begon er weer zin in te krijgen na drie uur onafgebroken kinderen op de schoot.‘Nee, Bob Benny was geen goochelaar, maar hij zat wel in de showbizz, begrijp je me jongetje?’‘Helemaal,’ zei het pientere jochie.‘Bob Benny is hier in deze stad, Sint-Niklaas, geboren en hij had een wondermooie stem. Hij werd een bekende zanger en hij heeft tweemaal meegedaan met het Eurovisiesongfestival. Later heeft hij zijn kost verdiend door op te treden op grote cruiseschepen. En ik weet nog, toen ik mijn duizendzevenhonderdste verjaardag vierde - dat is ondertussen 37 jaar geleden - toen werd ik door mijn Pieten getrakteerd met een optreden van deze Vlaamse zanger. Het gebeurde wel niet op een hypermodern cruiseschip maar op mijn eigenste gezellige stoomboot. Je weet wel, die altijd uit Spanje aankomt.’‘Dat is die boot waarop je paard zo huppelt en waar de wimpels heen en weer waaien,’ zei het wijsneusje.‘Je kent mijn liedjes wel erg goed,’ zei de Sint vrolijk en hij begon er nog meer zin in te krijgen.‘Hoe heet jij trouwens brave jongen?’ vroeg hij nog.‘Casper’.‘Hola, Casper, zoals het spook. Dan moet jij wel een deugniet zijn. Dat vind ik wel leuk want ik was dat ook, een ondeugende niet-deug, maar dan wel duizendzevenhonderddertig jaar geleden.’Sinterklaas vond het heerlijk om oude herinneringen op te halen en hij wist van geen ophouden.‘37 jaar geleden heb ik aan Bob verteld dat ik ook graag had meegedaan met het festival en dat het mij bijna gelukt was. Maar het liedje dat de BRT in 1967 voor mij had uitgezocht bleek niet geschikt. Ik moest zingen: “Oho, ik heb zorgen”, en dat wilde ik niet. Ik wilde niet dat de kindjes zouden denken dat ik zorgen had, begrijp je. En “oho” dat zegt alleen maar mijn collega de Kerstman. Ze hebben dan maar een andere zanger met een even fluwelen stem als ik naar Wenen gestuurd om de eer van uw land te verdedigen. Hij deed het trouwens niet slecht, die Louis. Hij zingt nu met zijn diepe baritonstem mee in het engelenkoor hierboven. Daar heeft de Kerstman voor gezorgd. Trouwens, er gingen stemmen op dat ik, Sinterklaas, toch moeilijk België kon vertegenwoordigen op het festival. Maar dat was natuurlijk bullshit - euh, excuseer, stieren.., euh, laat maar - want Monaco en Luxemburg hebben zelden iemand uitgestuurd afkomstig uit hun eigen land. Ook had ik problemen kunnen krijgen omdat ik een koortje van Zwarte Pieten had voorzien. Ik zag het al voor me en ik kon mij de aankondiging voorstellen “Hier is Sinterklaas en de roetmoppen”. Ja, kan ik het helpen dat die zwartjes zo goed kunnen zingen en zo een mooie “grain” in hun stem hebben dankzij al die schoorsteenroetpartikeltjes’.‘Ik begrijp het volkomen,’ knikte wijze Casper, ‘misschien kan ik binnen een jaar of dertien het eens proberen. Dan ben ik er twintig en jij - als ik goed tellen kan - duizendzevenhonderdvijftig.’‘Jij bent een echt rekenwonder Casper’ zei de oude man met de witte baard, ‘jij gaat het nog ver brengen. Ik duim nu al voor jou’.‘Vuistje,’ zei de jongen en Sinterklaas bracht zijn gebalde en witgehandschoende vuist Caspers richting uit.‘In 2030 wint België eindelijk nog eens het Eurovisiesongfestival,’ wist de Sint te profetieën en hij lachte in zijn ondertussen weer ontspannen vuist.Leuke jongen, dacht hij, die Casper. Ik noteer nu al het jaar 2030 in mijn grote Sinterklaas-moet-ik-onthouden-boek.Zou hij dan nog in mij geloven, mijmerde hij …   ‘Ik ben Annelies. Ik ben vijf jaar en ik ben heel braaf geweest’ zei de volgende kleuter.Sinterklaas voelde zich weer helemaal in zijn sas.‘Jij wil zeker meedoen in een musical. Is het niet lieve kind?’

Marc M. Aerts
0 1

Stof

Vorige maand werd ik vijftien. In juni. De heerlijke vakantieperiode kwam eraan. Nu ben ik niet meer dan een verzameling asdeeltjes uitgestrooid op een wei. Het zomerverlof is al bijna halverwege. Het gaat niet goed met jou papa. Dat zie ik. Hoe ik dat weet? Dat is niet moeilijk. Vroeger kon ik maar op een plaats tegelijk zijn. Nu ben ik overal. Wie was dat ook alweer die overal was en alles zag? Op alle plaatsen waar je bent, probeer ik je te volgen. Op je werk ben ik binnengeglipt via je computertas. Je moest uiteindelijk terug naar je baas na enkele weken sociaal verlof. Jouw baan zou je de nodige afleiding bezorgen. Je zou niet steeds aan me zitten denken. En dat bleek wel min of meer te lukken. Je opnieuw concentreren op je werk ging elke dag een beetje beter. Maar als het vijf uur werd loerde het diepe, zwarte gat om de hoek. Zodra je thuiskwam ranselde het je plat. Op je knieën ging je. Het nam je bij jouw keel. Het wurgde je. Je werd op de grond gegooid en bij elkaar geveegd in een hoek. Honderd messteken kreeg je in dat hart van jou gesplitst. En toch bleef die levensspier kloppen, godverdomme. Voor jou mocht ze stoppen te slaan. Stoppen, dat slaan. Slaan. Helemaal murw was je. Jouw lichaam was geradbraakt. Jouw hoofd was kapot. Ik zag je afzien papa. En elk stofdeeltje van mijn lichaam voelde met je mee. Een jaar eerder waren mama en jij gescheiden. Niet bepaald als goede vrienden maar correct, om mij te sparen. Natuurlijk deed het mij pijn dat jullie uit elkaar gingen, maar ik zag ook dat het beter was, zo.Die weekends met jou, tweemaal in de maand, vond ik echt tof. Een papa gaat nu eenmaal anders om met zijn veertienjarige puberende dochter dan een beschermende moeder, zoals mama was. Maar deze nieuwe levenstoestand van jou en mij heeft niet lang mogen duren. Het spijt me zo papa dat ik opnieuw ziek ben geworden. Dat die etter van een kwelgeest mij maar niet wilde loslaten. Drie jaar na die eerste keer had hij mij weer bij de strot. De achterzijde van mijn strot. Hij zat met zijn paarse klauwen achter elke zenuw van mijn hersenstam. De lafaard. Daar verschool hij zich. En deze keer had hij geen compassie. De smeerlap. Ik moest eraan. Ik probeerde sterk te zijn papa toen ik merkte dat ik weer herviel. Jij en mama hebben me echt goed opgevangen.Mama op haar manier. Jij op de jouwe.Een maand geleden nog bracht je me naar een optreden in Brussel. Gedurende enkele uren kon ik alles van me losgooien en ik voelde me gewoon, gezond. Zoals elke tiener hoorde te zijn. Gezond. Een duur woord. Een ijdel woord, blijkt achteraf. Ik zag hoe je genoot door mij te zien genieten. Wie kon vermoeden dat alles anders zou uitdraaien slechts enkele dagen later? Ik niet. Jij? Ja, mama en jij zullen wel méér hebben geweten. Veel meer dan ik. Daar ben ik zeker van. Jullie hebben me ontzien zodat ik met volle moed kon toeleven naar die tweede grote operatie. En daardoor voelde ik er mij ook klaar voor. Klaar voor de tweede strijd tegen dat monster. Klaar voor de revalidatie erna en klaar om daarna definitief mijn leven weer aan te vatten en het niet meer af te geven. Tenzij binnen negentig jaar. Die negentig verhoopte jaren bleken slechts negen dagen te zijn. Drieduizendzeshonderdvijftig keer minder lang. Want het ging niet meer papa. Mijn lichaam was op. Mijn jonge lijf was kapot. Wat was ik graag bij jullie gebleven. Ik had mij al lang gesetteld in die toestand van het laatste jaar. Ik ontdekte er zelfs de voordelen van. Binnen drie jaar zou toch weer alles anders worden als ik verder zou gaan studeren. En daarna, ja, dan zou ik op mijn eigen benen moeten gaan staan, niet? Mijn eigen benen, papa, weet je nog? Drie jaar geleden, enkele dagen na mijn eerste operatie? Je verschoot jezelf een bult toen je me kwam bezoeken en me terugvondt op de ziekenhuisgang. Spillebenen en knikkende knieën. Graatmager maar o zo blij was ik dat ik dat tengere lijf van me heel even zelf kon besturen. Twaalf werd ik toen in het ziekenhuis. Verjaren mocht ik. Weer verder leven. Ik werd op enkele weken tijd volwassen. Niet van lijf en leden, wel in mijn hoofd. Want ik wist wat ik had doorstaan en wat de dokters voor mij hadden gedaan. Een nieuwe kans die ik graag wilde aannemen. Maar baby’s, kinderen en jongens en meisjes, zoals ik, zijn toch zo gegeerd door dat monster. Dat is verzot op dat jonge vlees. Dat is belust op die jonge lichamen die zich niet kunnen verweren en die, onwetend, zijn vuile woekerende cellen helpen vermeerderen. Daarom is dat monster zo’n rotzak. Ondertussen weet ik dat mama je verteld heeft van mijn briefje. Ik kan niet uitleggen hoe kwaad ik wel was toen ik twee maanden geleden in een tijdschrift las dat jonge slachtoffers van het monster het wel konden vergeten. In een uitvoerig antwoord aan de redactie legde ik mijn miraculeus herstel uit. Wie durfde te beweren dat je deze strijd niet kon winnen? Dat ik de oorlog, die er nu al drie jaar woedde, niet kon winnen? De brief werd in een omslag gestopt maar bij gebrek aan postzegel aan de kant gelegd. Nooit werd hij gepost. Het hoefde niet meer. Want het monster was weer opgestaan en reeg mij aan zijn duivelsklauw. Ik kan enkel zeggen papa dat ik mijn best heb gedaan en ik wens je alleen maar goed toe. Ik mis je papa, al zie ik je elke dag en overal. Doe dus maar zoals de meeste mannen die het in hun eentje moeten rooien. Poets maar niet teveel en niet te grondig. Laat wat vuil achter in een hoekje of spleet. Misschien ben ik wel een van die bewoners van die holletjes of kiertjes. Vaag of borstel me niet weg. Want ik blijf jouw stof, jouw Stef, jouw Stefanie.

Marc M. Aerts
8 0

Hoor de wind waait door de bomen in Sint-Niklaas

“Hoe is je naam?” vroeg de oude man. “Ik heet Kaplan meneer. Ismet Kaplan.”De grijsaard speelde zijn rol goed in café Klein-Azië. “Waar ben je geboren?” ging hij verder. “Ik ben hier in Sint-Niklaas geboren meneer en in de Hazewindstraat opgegroeid maar mijn ouders zijn allebei afkomstig van Demre in Turkije?” “Haha en waar ligt dat?” “Niet ver van Kemer, meneer, vele Belgen kennen dat van hun zomervakantie” zei Ismet. “Dat klopt jongen. Ik ken dat ook. Zing nu het liedje maar, je weet wel, dat van Moriaantje”.De jonge kerel begon te kwelen: “Moriaantje, zo zwart als roet, ging eens wandelen zonder hoed. En het zonneke scheen op z’n bolleke en hij droeg geen parasolleke”. “Goed gedaan jongeman. Je zingt bijna zo goed als Bob Benny, één van mijn favoriete Vlaamse zangers van vroeger, of als Jean Walter, nog zo’n mooie stem van weleer. Wist je jonge knaap dat zij allebei hier in Sint-Niklaas geboren zijn?” vroeg de man met zijn tabbaard. “Neen meneer, deze zangers ken ik niet, maar ik ken wel Sandrine van Handenhoven. Dat is mijn lievelingszangeres en ze treedt op in Blankenberge in het ‘Witte Paard’ maar ik weet niet of dit etablissement naar uw schimmel genoemd is meneer. Kent u haar?” vroeg Ismet. “Natuurlijk,” zei de oude, “ik ken Sandrine want zij is ook hier geboren, net als haar broer Gunther, de bekende voetballer. Ge moet weten, beste jongen, omdat ik al zo oud ben, ken ik iedereen die hier in deze mooie stad geboren is. Els de Schepper bijvoorbeeld, dat is nogal een plezante hoor en euh, Veerle Dobbelaere, ja ook al zo’n straffe madam, die ken ik allemaal. Maar goed zo, ik heb jouw adres, ik laat je nog iets weten.” “Merci meneer”. En weg was Ismet. De man met zijn witte baard begon tijdig aan zijn voorbereidingen. De scholen waren gesloten en het grote verlof nog maar pas aangebroken. Al sinds half twee die middag was de ene na de andere jongeman bij hem langs geweest om te solliciteren voor de job van Zwarte Piet. Nochtans had de aankondiging, geschreven op een schamel a-viertje, slechts enkele dagen aan het raam gehangen. Maar ja, het was een succes en pas na de klok van tien ging de laatste Zwarte-Piet-in-spe naar buiten. “Zeg Jules” zei de ouwe, “dat koppel van de stoffenwinkel hier tegenover, zouden die voor een prijsje ook geen jutezakken voor mij kunnen stikken? Want ik ga er veel nodig hebben dit jaar.” “Ik zal het ons Irma eens laten vragen,’ antwoordde de waard laconiek, “ze moet morgen toch eens langs gaan want ze heeft twee nieuwe gordijnen laten maken”. “Zeg, en nog iets, kent gij een goedkope invoerder van appelsienen en mandarijntjes? Het fruit is toch zo duur in de supermarkt tegenwoordig. Het contract voor de chocolade letters en het jongensspeelgoed is gelukkig al in orde. Maar elk jaar opnieuw is er misère met dat speelgoed voor de meisjes. Ik weet niet hoe dat komt, maar het is zo.”Jules stak zijn tengere schouders even omhoog en mompelde wat.De oude droeg een tabbaard die hij tot een broekrok had laten vermaken om beter te kunnen paardrijden. Daarbovenop droeg hij een witte albe die met kant was afgezet. Over zijn schouders drapeerde hij zijn rode stola en om die goed op zijn plaats te houden knoopte hij een cingel, een witte koord met kwasten, om zijn middel. Hij deed zijn rode koormantel om die hij met een ketting vastmaakte en tenslotte zette hij zijn rode mijter op zijn eerbiedwaardige hoofd. Zo, wat zag hij er weer piekfijn uit. “Jules, vraagt ge eens aan Irma of ze even op het café wil letten, dan kan jij me helpen met het bestijgen van mijn paard Slecht Weer Vandaag,” gebaarde hij vervolgens. “Het is inderdaad slecht weer vandaag” moest de kastelein toegeven. Hij hielp de oude maar kwieke man op zijn witte schimmel. De ganse dag was het drukkend heet geweest en nu volgde het onvermijdelijke onweer. Er was geen mens op straat te bespeuren. Jules stak hem nog vlug zijn lange staf toe. Dan vertrok het paard in galop. Even dacht Jules dat hij iemand hoorde neuriën “Zie de maan schijnt door de bomen…” - - - Vijf maanden later.Ismet was een hele goede Piet. De beste Piet. De Opperpiet. Zoals hij op de muren en daken kon klimmen. Niemand deed hem dat na. “Beste jongen, beste Ismet, vanaf nu noem ik je Nicodemus, mijn Opperpiet. Vind je dat goed?” vroeg de oude met zijn witte baard. “Natuurlijk, meneer, dank u wel” repliceerde Ismet gretig. “Om het te vieren gaan we naar Fréke Patéke, hier om de hoek. Hij maakt de beste moorkoppen van West-Europa.” “Wat zijn dat, moorkoppen, meneer?” “Weet je dat niet jongen? Een moorkop is een ronde soes gevuld met slagroom. Bovenop is het geglazuurd met chocolade. Fréke doet er altijd een extra toef slagroom op en een partje mandarijn of een stukje ananas. Loopt het water al niet uit je mond? Trouwens, je moet me ook niet meer meneren, zeg maar gewoon Sinterklaas. Zoals iedereen.”Twee moorkoppen, een grote kop koffie en een glaasje ‘Den Ouden Advocaat’ gingen er lekker in bij Sinterklaas. Ismet hield het bij twee mokken warme chocolademelk, een Reynaertgebakje en een chocolaatje van Guylian. Die moorkoppen zag hij niet zitten. Ze deden hem te zeer denken aan zijn jonger, nogal mollig, broertje. “We gaan seffens naar de stoffenwinkel tegenover Klein-Azië om je een echt Pietenpak aan te meten. Weet je wel hoe zo’n pak eruit ziet, Nicodemus?”Het deed de oude goed om zijn nieuwe helper Nicodemus te noemen. Hij had er al vele gehad. Allemaal opperbeste Opperpieten. Maar ja, hij, de enige echte Sinterklaas had het eeuwige leven, maar de pieten niet. Daarom moest hij regelmatig nieuwe zwarte Pieten ronselen. Ondertussen was het al december geworden. Gisteren had het voor de eerste keer gesneeuwd en het naamfeest van Sinterklaas kwam erg dichtbij. “Ik zal je eens vertellen hoe een echt Opperpietenpak eruit ziet maar we gaan dat doen bij Jules in het café. Ik in de fauteuil en jij op een stoel aan de andere kant van de houtkachel. Er is niks zo gezellig als een knetterend vuur met een goeie Tripel in de ene hand en een havannasigaar in de andere. Ik heb vorig jaar die sigaren voor mijn Sinterklaas gehad van mijn pieten. Tof hè, dat ze zo aan je denken. Gij rookt geen sigaren zeker, Nicodemus? Eerder een waterpijp of zo?” “Ik rook helemaal niet, Sinterklaas. Men zegt dat het ongezond is. Maar dat zal u wel weten, hè Sinterklaas?” sprak Ismet goed van zich af.Die ‘u’ stond de oude man wel aan. Ismet was zo beleefd en vriendelijk. Jaja, hij verdiende het om vanaf nu als Nicodemus door het leven te gaan. Zijn vroegere Opperpiet had Sinterklaas in Spanje achtergelaten. Hij was te oud geworden, te stram en te grijs. Hij woonde nu op de bovenverdieping van de Andalusische haciënda die Sinterklaas meer dan vijfhonderd jaar geleden had laten metselen door enkele ‚moorkoppen’, die ook het Alhambra gebouwd hadden. Als Sinterklaas zou terugkeren uit de Lage Landen, dan zou hij wel voor de oude man zorgen. “Ha Jules, voor mij een Tripel Klok en voor Nicodemus, jaja, je hoort het goed, voor mijn nieuwe Nicodemus, een muntthee met extra veel suiker.” “Goed Sinterklaas en een sigaartje zeker?”. Jules was blij dat zijn vriend weer in het land was. Het was van juli geleden dat hij hem nog gezien had. “Deze nacht gaan we oefenen, hè Nicodemus, op de besneeuwde daken. Schol, we klinken op een goede afloop, niet een goede afgang hè.” De oude man schaterde het uit. Hij had er wel zin in.Drie Tripels en evenveel muntthees later gingen ze op weg in de donkerte van de nacht: Sinterklaas hoog gezeten op Slecht Weer Vandaag en Nicodemus met een juten zak over zijn rechterschouder.Irma en Jules gingen slapen. Ze hadden maar twee klanten gehad die avond. Hun andere stamgasten hadden het allemaal laten afweten omwille van het gure weer. Bar koud was het en het sneeuwde zoals aan de Noordpool in putje winter.Een halfuurtje en een sneeuwvacht van tien centimeter later hoorde je Sinterklaas roepen: “Allee Nicodemus, gaat het niet?” “Jawel, Sinterklaas, het gaat wel maar het valt soms ook, als u begrijpt wat ik bedoel? De daken zijn wel erg glad en de zak is ook zeer zwaar, maar voor de rest hoort u mij niet klagen hoor.” “U, u,” herhaalde Sinterklaas goedkeurend en binnensmonds. Zijn Opperpiet bleef zelfs supervriendelijk in deze moeilijke omstandigheden.Het zou natuurlijk gemakkelijker zijn indien we dit werk vanuit de lucht konden verrichten, mijmerde Sinterklaas, terwijl zijn paard nog witter werd dan witte schimmel. Hij dacht daarbij aan Wim Verstraeten, de befaamde ballonvaarder die ook in deze stad was geboren. Maar ja, peinsde hij verder, er zijn al genoeg luchtballonnen in Sint-Niklaas tijdens de Vredefeesten in het eerste weekend van september.Terwijl Sinterklaas in gedachten verzonken bleef, werd Ismet plots opgeschrikt door een brandweerauto en een politiecombi. De goedheiligman was met zijn schimmel al enkele daken verder gesprongen.Een agent riep: “Kom onmiddellijk naar beneden of wij komen naar boven.”Ismet, behendig als hij was, stond op een wip op de begane grond. “Wat deed je daarboven op die daken met die gekke kleren aan je lijf? Zeg me eerst eens: hoe is je naam?” vroeg de sterke arm der wet. “Nicodemus, meneer de agent,” lachte Ismet vriendelijk met ontblote witte tanden en hij deed er nog een dansje bij. “Jaja manneke en dan ben ik Sinterklaas zeker” proestte de politieman het uit. “Nee, Sinterklaas is ginds boven. Ik kon hem niet volgen. Hij heeft tenslotte een paard en het is Slecht Weer Vandaag” probeerde Ismet het uit te leggen. “Ja, dat het vandaag slecht weer is, dat moet ge mij niet zeggen hè Nico. Ge zijt ook precies de plezantste thuis als de vuilbakken buiten staan” probeerde het uniform op een komische manier uit de hoek te komen, terwijl hij daar niet stond.De twee tuurden naar boven en zagen niets. Nicodemus dacht nochtans dat hij in de hoge verte paardenhoeven hoorde kletteren. “Kom jij maar eens mee naar het politiebureau, dan mag je het daar nog eens gaan uitleggen.”Ismet voelde zich even geen Nicodemus meer.Hij werd uit voorzorg die nacht opgesloten in een cel. Hij kon er niet mee lachen en beukten met zijn beide handen op de deur. “Daar wordt aan de deur geklopt, hard geklopt, zacht geklopt …” - - - De kindjes in de Kokkelbeekstraat vanaf huisnummer 15 keken zeer beteuterd de volgende morgen. Het suikerklontje en de wortel die ze de avond ervoor voorzichtig in hun schoentjes hadden gedeponeerd lagen er nog steeds. Onaangeroerd. Waren ze dan stout geweest? Of werd Sinterklaas wat vergeetachtig?Waar is Nicodemus toch, vroeg Sinterklaas zich af. Waar kon hij terecht zo vroeg op de morgen? De politie misschien. Ja, die zou hem wel kunnen helpen. Hij parkeerde zijn witte paardje aan de Dalstraat waar de lokale politie gevestigd was. Toen hij binnenging werd niet dadelijk aandacht aan hem besteed. Ze waren hier in Sint-Niklaas al straffere zaken tegengekomen. Uiteindelijk sprak een vriendelijke dame hem aan. “Waarmee kan ik u helpen, meneer?” “Ja juffrouw, ik zoek mijn helper Nicodemus. Ik ben hem namelijk vannacht kwijtgeraakt”. “En heeft hij ook een achternaam, die vriend van u?” vroeg de agente ietwat ongelovig. “Tja, zijn vroegere naam was Kaplan, Ismet Kaplan. Een goeie jongen hoor. Ik heb zelden zo’n goede Opperpiet gehad als hij.” Sinterklaas keek een beetje vertederd toen hij dat zei. “Ah, nu begrijp ik het” zei de agente. “Droeg hij misschien een hemelsblauw kostuum, met een pofbroek en zwarte kousen?” “Ja, en op zijn hoofd had hij een blauwe pet met een pauwenveer. Dat moet Ismet zijn, mijn nieuwe Nicodemus. Wat een geluk dat u hem gevonden heeft. Is alles goed met hem? Hij is toch niet van het dak gevallen daar in de Kokkelbeekstraat? Het was er zeer glad. Hij heeft zich toch niet bezeerd? Waar is hij?” informeerde een bezorgde Sinterklaas. “Alles is goed met hem, meneer. Maar we hadden hem uit voorzorg opgesloten omdat we niet goed wisten of hij wel de waarheid sprak. Zingt hij altijd Sinterklaasliedjes?” wilde de agente nog weten en ze kon een smalend lachje niet onderdrukken. “Jaja, dat kan hij als de beste. Ik heb ze hem allemaal aangeleerd uit mijn grote Sinterklaasliedjestekstenenmuzieknotenboek”. “Ik zou uw vriend kunnen vrijlaten, meneer, maar vermits wij hem vannacht hebben moeten verbaliseren omwille van straatlawaai en een buurtbewoner ons daarop heeft gewezen, dien ik wel een borg te vragen van 110 euro.” “Dat is geen probleem, juffrouw” zei Sinterklaas rustig. Hij nam zijn juten zak en haalde er een buidel uit. “Hier heb je een zak gevuld met gouden dukaten, misschien zit er ook nog een pepernoot tussen of wat suikergoed. En zie, hier is ook nog een chocoladen zwarte piet voor alle moeite die je gedaan hebt. Lijkt hij niet wat op Nicodemus? Gaat u hem nu vlug halen want het begint slecht weer te worden. Hoor, de wind waait door de bomen.” - - - Ismet verscheen in de deuropening. “Ha Nicodemusje, kom eens hier bij Sinterklaas, kapoentje dat je bent.” Hij klopte Ismet vriendelijk op de schouder. “Je hebt me even doen schrikken. Ik kan je echt niet meer missen. Sinterklaas wordt echt wel oud, weet je. Vorig jaar was ik nog maar duizendzevenhonderdvijfendertig jaar oud, maar nu is daar weer een heel jaar bijgekomen.”Hij richtte zich even terug tot de agente: “Heb je misschien ook kinderen en hebben ze hun schoen gezet gisterenavond?’“Ja, ik heb twee kinderen, een jongetje van zes, Lowie, en een meisje van vier, Rosalie. Ze waren erg teleurgesteld vanmorgen toen ze geen snoepjes vonden. Ik vond het ook wel erg voor hen. Bent u echt de echte Sinterklaas?” “Hoezo, zijn er dan ook andere? Onechte? Trouwens, waar wonen jullie dan wel?” vroeg de oude man zich af. “In de Kokkelbeekstraat nummer 21, Sinterklaas”. “Ben je even daarvoor gevallen Nicodemus?” “Ja, ik ben door de politie naar beneden geroepen op het dak van nummer 13” zei Ismet. “Dan begrijp ik het,” zei de Sint, “daarom hebben Lowie en Rosalie geen snoep in hun schoentje gekregen.”Hij greep alweer in zijn juten zak en haalde er een brandweerauto uit en een barbiepop met een politieuniform. “Dat zal hen wel blij maken, hoop ik,” zei Sinterklaas. “Daar ben ik zeker van,” lachte de agente, “ik zal hen veel te vertellen hebben.” “Ik zou u een tuiltje bloemen willen geven,” zei Sinterklaas, “zoals Daniel Ost, een wereldberoemde bloemkunstenaar die hier geboren is, dat zo prachtig in elkaar kan steken, maar spijtig genoeg heb ik geen boeketjes in mijn zak zitten.”Sinterklaas en Nicodemus namen afscheid. Ismet mocht achter de oude man op de schimmel zitten en ze gingen op een drafje richting de Antwerpse haven. Ondertussen moest Sinterklaas iets bekennen aan Ismet: “Weet je Nicodemus” zei hij, “Ik ben duizendzevenhonderdzesendertig jaar geleden geboren in Myra, en weet je hoe die stad nu heet: Demre, de stad waar je ouders vandaan komen. Is dat geen toeval? Ik zou zo bijna je betbetbetbetbetbetbetbetbetovergrootvader kunnen zijn. Maar eigenlijk ook niet hè, want tenslotte ben ik bisschop en wordt er van mij verwacht dat ik geen kindjes maak, maar wel dat ik ze red als ze in nood zijn. Daarom steek ik altijd ook wat apenootjes bij de mandarijntjes, de marsepeintjes en het andere snoep,” bulderde Sinterklaas van het lachen.Toen ze toekwamen in de haven van Antwerpen sloeg Sinterklaas zijn arm om zijn helper en zei: “Het grote werk gaat nu beginnen Nicodemus”.Ze zagen in de verte een rookpluim en de oude man riep vrolijk: “Zie ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan”. - - - - - -

Marc M. Aerts
25 0

Dit is waarom Sinterklaas geen Zwarte Pieten met een rood jasje nog in dienst wil nemen

Sinterklaas was er dit jaar vroeg aan begonnen. Waarmee? Met het voorbereiden van de jaarlijkse festiviteiten rondom zijn naamfeest natuurlijk. Enkele weken geleden zou het nog een halfjaartje duren eer de goedheiligman op zijn stoomboot weer het ruime sop zou kiezen en op die manier zou afreizen vanuit zijn Andalusische haciënda naar het verre Vlaanderen. Het te warme weer en de vervelende vliegen die de tropische temperaturen in het zuiden van Spanje aanbaden, waren er de schuld van dat ‘Slecht-Weer-Vandaag’, de schimmel van Sinterklaas, een speciaal zalfje had voorgeschreven gekregen, dat de Paardenpiet tussen de achterbenen van de hengst moest smeren. Het arme dier verlangde naar het aangename weer en de soelaas brengende regen uit het kleine Vlaamse land. De overige Pieten waren ook druk in de weer. Diegenen met het gele jasje stonden aan een heet geblakerde oven en bakten er Sinterklaasspeculaas. De hete dampen die uit de schoorsteen kwamen verschroeiden de Spaanse hemel en zij zorgden ervoor, tezamen met een lichte bries, dat de volgende avonden de wolken boven de Vlaamse horizon roze kleurden. Andere Pieten, zij met het blauwe kostuum, goten een dun laagje chocolade over een koekje met daarbovenop een licht gezoet eiwitschuimpje. Ziezo, ze hadden weer een grote lading negerzoenen klaar. Wel had Sinterklaas, die zich nog maar pas - bij de koffie - had tegoed gedaan aan een verse moorkop, laten weten dat ze dit woord “negerzoen” niet meer mochten gebruiken. Vanaf nu zou dit lekkers schuimzoen of chocozoen heten. Maar de Pieten wisten maar al te goed dat de Vlamingen dit koekje nog anders noemden en ze lachten eens goed in hun vuist. Naast de zoenenfabriek stond er een groot gebouw waar de Pieten met groene outfit aan het werk waren. Zij waren gespecialiseerd in het zure snoepgoed. Ze fabriceerden zuurstokken aan een hoog tempo en de dropveters kwamen kilometers lang over de band gerold. Maar in de grootste Sinterklaassnoepgoedenalleswatdaaroplijktfabriek smolten de Pieten met het paarse pak letters van chocolade en sloegen zij munten van datzelfde, lekkere bruine goedje. Elke dag kwam Sinterklaas inspecteren of alles goed verliep. Zo ook die dag toen hij het kleine gebouwtje binnenliep waar de Pieten met het rode jasje verondersteld werden te werken. Maar er werd niet gewerkt. De rode Pieten staakten. “Deze aardappeltjes van marsepein ruiken wel naar venijn” zei rode Piet Rudy vanuit de hoogte. “En wat gaan onze Vlaamse kindjes daarvan zeggen” vroeg Sinterklaas zich af. De rode Piet schudde zijn hoofd zodanig dat de pluim van zijn muts viel, zomaar pardoes in het blubberende marsepeinfestijn. “Dan moeten jullie maar aan de Costa del Sol in de horeca gaan werken” ergerde de Sint zich en hij dreef met een roe de rode garde naar buiten. Aan zijn Opperpiet Nicodemus liet hij weten dat de aardappeloogst dit jaar mislukt was en dat de kindjes wat extra suikerbeestjes zouden krijgen. En een extra goede tandenborstel. Die Sint toch ! Altijd klaar voor een grapje.

Marc M. Aerts
0 0

Je vakantie begint bij de heenreis

Op weg naar het zuiden moest ik mijn wagen dringend wat brandstof geven. Zelf had ik ook wel nood aan een koffietje, dus glipte ik even de shop binnen. Bij gebrek aan muntjes zette ik mij als derde in de wachtrij aan de kassa. Voor mij stond een imposante man.Hij vocht een duidelijk ongelijke strijd met zijn overgewicht. Hij droeg donkerblauwe slippers en de tenen die erin gewurmd zaten kende ik. Ze waren van mijn oude moeder. Zij ging vroeger niet naar de pedicure want dat zou een financiële aderlating geweest zijn, dus kweet mijn vader zich uitstekend van zijn job als voetverzorger en knipte met veel moeite en tandengeknars de dikke kalknagels van zijn echtgenote.   De kolos moest wel een truckchauffeur zijn. Hij had spierwitte vlekken op zowel zijn kuiten als onderarmen. Dit tekort aan pigment, deelde hij met mijn nichtje Ingrid. Bij hem viel dat extra op omdat vooral zijn linkerarm diepbruin gebrand was. Waarschijnlijk liet hij tijdens zijn trips in Zuid-Europese landen zijn portierraampje naar beneden glijden als hij in de file belandde. De maagdelijk witte vlekken vormden vreemde eilanden op zijn verschroeide huid.   Hij droeg een bermuda waaronder zijn brede knieën te voorschijn kwamen. Ze leken op de gewrichten van tante Melanie. Haar onderbenen waren nog relatief slank te noemen, maar vanaf haar knieën begon haar lichaam enorme proporties aan te nemen. Zo verging het ook de trucker.   Een slobberende vergeelde t-shirt omspande zijn omvangrijke buik. Hetzelfde beeld zie ik voor me als ik kijk naar de bijna op barsten staande bolle buik van achtmaand zwangere buurvrouw Nathalie. Binnen een maand zal haar “pakje” echter verdwenen zijn. De vracht van deze chauffeur zal hij zeker niet zo gauw verliezen.   Zijn hoofd leek wel vast gespietst op zijn eerder tengere schouders. Een nek had hij niet want de bovenste speklaag van zijn bolle rug, liet dat niet toe. Ook zijn keel, of hoe moet je die opstapeling van vetkwabben noemen, kon je moeilijk herkennen. Mijn grootoom Adelbert, die ooit als krachtpatser voor een circus had gewerkt, had flink met hem kunnen wedijveren.   En dan die tronie, zo weggelopen uit een of andere Fellini-film, had je moeten zien. Mijn grootvader langs vaderskant leek wel zijn evenbeeld: stekelige wenkbrauwen als straatborstels boven minuscuul kleine kraaloogjes, verstopt achter dikke brillenglazen. Hij had het reukorgaan van een bokser met rood geaderde neusvleugels en daaronder een dun grijs Poirot-snorretje. Zijn onverzorgde haardos, samengebonden in een ministaartje, hield hij samen met een elastiekje. Op zijn hoofd droeg hij een vaalwitte Adidaspet. Die had mijn grootvader niet.   Ik kende deze trucker van haar noch pluim. Maar toch kende ik hem van kop tot teen.

Marc M. Aerts
0 0

Het verband tussen Bernard en sir Cliff Richard

Bernard was een half jaar ouder dan ik en willens nillens mijn buurjongen maar hij is nooit mijn beste vriend geweest en daar had ik wel enkele redenen voor. Ten eerste stond zijn woordenschat mij niet aan. Zo gebruikte hij woorden als “nieverans” als hij “nergens” bedoelde. Vele jaren later reisde ik zogezegd naar “Niverance-les-Bains” als ik, in tegenstelling tot enkele welstellende schoolkameraadjes, niet op vakantie ging maar het met deze fantasiebestemming anders liet doorschemeren. Maar dat verfoeide woord “nieverans” was vanzelfsprekend nog geen reden om mijn buurjongen niet graag tot vriend te hebben natuurlijk.   Twee jaar later was het anders als we met andere buurjongetjes gingen voetballen op een weide achter “ons” bosje, onze natuurlijke habitat tijdens de woensdagnamiddagen, de weekends en het lange en zonnige zomerverlof. Elke grote eik of beuk had van ons een naam toebedeeld gekregen. De laagste takken van “de Witte” of “de Sinterklaas” bevonden zich hoog boven de begane grond en elkeen hielp een ander door elkaars opstap te zijn. De laatste werd dan met een dikke koord omhoog gehesen.   Dit wat kleinere bos was niet te verwarren met het iets verderop gelegen grote bos - met daarin enkel naamloze bomen - dat dienst deed als fietscrossbaan of als slagveld, waar de éne dag de “goede” cowboys en de “slechte” indianen (of was het andersom?) slaags geraakten en de speelgoedrevolvers met roze klappertjes het moesten opnemen tegen de zelfgefabriceerde - mits het bezigen van vaders werkbank - pijlen en bogen; en waar de andere dag het een strijdtoneel betrof tussen heldhaftige kruisvaarders en plunderende Saracenen waarbij de weer zelfgemaakte - mits alweer het bezigen van vaders werkbank - houten zwaarden kletterden tegen de plastic kromsabels van de zwartgeschminkte Moren.   Maar waar was ik gebleven? ‘Nieverans!’ zou Bernard gezegd hebben. Bij de voetbalmatch, juist ja. Bernard was zoals steeds keeper (“kipper” noteerde ik op ons wedstrijdblad) bij de tegenstanders en ik fungeerde als spits (“sentervoor” volgens ons wedstrijdblad) en daar begon al direct de ellende. Bij de eerste aanval van onze ploeg draaide de uit zijn goal gelopen doelverdediger zich valselijk om waardoor ik in volle vaart tegen Bernards uitgestoken achterste belandde. Ik kreeg geen lucht meer en lag kronkelend van de pijn op de voetbalweide. Ik vervloekte hem vanaf het moment dat ik weer naar adem kon happen.   Het zal nog eens een jaar later geweest zijn dat we slaags geraakten toen hij mij in ons geliefde bosje weer begon te pesten en uit te dagen. Want zo was hij, mij intimideren in het bijzijn van anderen met in zijn achterhoofd ‘hij durft toch niks te doen’. Maar daar had hij het toch even niet bij het juiste eind. Na menige leugen en het zoveelste verwijt, kookte mijn keteltje over en stormde ik op hem af terwijl de andere “bosjesmensen” met verbaasde gezichten toekeken. De klap die hij kreeg was enorm en deed hem in een ondiepe put ploffen waar niet thuishorende glasscherven zijn knie openreten. Bloed, geschreeuw en vele tranen waren het gevolg en even later ook een ziekenhuisbezoek. Rinus, onze wat introverte buurman en Bernards vader, kon er die avond niet om lachen toen hij het wedervaren van zijn zoon aan mijn ouders kwam vertellen. Maar toen ik van de eerste schrik bekomen was, lachte ik ’s anderendaags toch maar in mijn (vechters)vuist. “Boontje komt om zijn loontje” dacht ik. Sindsdien had ik veel minder last van Bernards slinkse manier van aanpak.   Ik zette het hem trouwens dubbel betaald en nog wel tijdens zijn communiefeestje waarbij hij een tiental buurkinderen had uitgenodigd, waaronder ook de mooie Duitse Cornelia. Misschien had hij gedacht de ganse namiddag met haar te kunnen dansen maar dat was buiten mij gerekend. “When the girl in your arms is the girl in your heart” galmde Cliff Richards zoetgevooisde stem, idool van Bernards zus Marian, door de luidspreker en dus voegde ik de daad bij het woord en danste ik op één tegel met Cornelia. Ter info: de tegels in de betreffende woonkamer waren erg klein; eerlijkheidshalve moet ik er wel aan toevoegen dat onze voeten, annex onze schoenen, nog niet helemaal volgroeid waren. Gevolg: Bernard jaloers, ik trots als een pauw (“as proud as a peacock” zou Cliff gezongen hebben). Sindsdien belandde mijn relatie met mijn buurjongen onder het vriespunt. “Below zero degrees centigrade or 32 degrees Fahrenheit” zou waarschijnlijk een te moeilijke titel geweest zijn voor een nieuwe hit van sir Cliff.

Marc M. Aerts
0 0

Serafijn ... cherubijn

Ik zong als een serafijntje. Ok, ik overdrijf. Een beetje. Ik zong als een cherubijntje. Ok, laat ons zeggen dat ik minstens mijn best deed om te zingen zoals een engel van de derde orde. Zo goed ?   December 1959. Binnen drie weken zou ik acht worden. Ik had als klein jongetje een hoog stemmetje als een minuscuul klokje. En dat frele geluidje konden de organisatoren van het jaarlijkse kerstspel gebruiken in de lagere school van ons dorp. Ik stelde de Maagd Maria voor en daarom werd ik omhuld met een lichtblauwe cape rondom mijn tengere schouders. Dezelfde die ook Maria verondersteld werd te hebben gehad. Nog maar pas was ik bevallen van onze kleine Verlosser, weliswaar niet in het bijzijn van een gediplomeerd verloskundige, of ik moest al de hele dorpsgemeenschap een lied ten gehore brengen met het verhaal van mijn kommer en kwel, maar ook van mijn gelukzaligheid een arme timmerman te hebben als echtgenoot en een schreiend kind in een varkenskrib.   Na de derde repetitie kwam ik als een volleerd artiest erachter dat het beter was dat ik in gedachte, het voorafgaande lied dat door een of ander engelenkoor werd gekweeld, mee neuriede, omdat ik dan in de juiste toonaard mijn lied kon aanheffen. Alles verliep wonderwel. Het publiek in de zaal klapte in de handen en ik hoopte dat dit hoofdzakelijk mijn keelgeschal betrof dan wel die oersaaie, lummelende herders, mijn nog saaiere echtgenoot, die stinkende schapen, ezels of ossen of die groteske Driekoningen, die trouwens te vroeg op het appèl waren. Daar zat ik dan, geknield voor de kribbe, op het podium in het aanschijn van die godsvruchtige dorpsgemeenschap …   en je zou zeggen, daar is een of andere fotograaf die een fotootje van je neemt, al was het maar in zwartwit - alhoewel dit mijn lichtblauw tuniekje minder eer zou aandoen - maar neen, niks, nada. Mijn optreden ging verloren in het niets. Het is alleen nog gegraveerd in mijn hersenpan. In kleur.   Ik had nochtans gezongen als een cherubijntje, wat zeg ik, een serafijntje.

Marc M. Aerts
25 0

Misschien

In onze straat, een onverharde zandweg, woonde geen chic volk, tenminste als je geen rekening hield met meneer de notaris, die net op de hoek van de steenweg naar Diest woonde. Hij deed zich echter niet poepchic voor. Zeker niet als hij zich als jager had gekleed om in de naburige bossen op konijnen te gaan schieten. Andere dieren waarop hij zijn geweer had kunnen richten zou ik niet kunnen opnoemen, want die waren er niet. Niet in deze bossen. Neen, want die kende ik door en door en buiten mijzelf, ook alle buurjongens en sommige meisjes. Niet die meisjes waarmee ik "doktertje" speelde, maar eerder de meisjes die van geen kleintje vervaard waren, zoals mijn jongste zus Paula. Zij was een kwajongen eerste klas. Haar vriendinnetje van om de hoek, Christiane, die in het huis met het strooien dak woonde, zou ik niet onder deze categorie kunnen rekenen en ook Jenny niet, ons naaste buurmeisje. Die luisterde liever naar de vijfenveertigtoerenplaatjes van Cliff Richard in plaats van te ravotten in onze bossen. Toen ze wat later een jongeman tegenkwam, die met een vuurrode Zündapp reed, kwam er van hossebossen in onze bossen helemaal niets meer in huis. Toen ze later trouwde met haar bromfietsvriend gingen beiden, net als Cliff met zijn Shadows, met vakantie, en beleefden hun ‘Summer Holiday’.   Samen met mijn vriendjes, broertjes Hubert en Marcel, ging ik elke zomer Christiane’s vader helpen. Hij slaagde elk jaar erin om een stapel grof gekliefde boomstammen, die per toeval van een camion waren gevallen, te bemachtigen. Met zijn cirkelzaag, en het daarbij horende zinderend geluid, maakte hij er hanteerbare blokjes van die zo’n veertig centimeter lang waren en die we in een kruiwagen tot onder een afdakje reden, om ze daar vakkundig te stapelen. Zijn familie zou geen kou lijden tijdens de winter die daarop zou volgen, maar hij stookte zijn vergaarde houtbuit in zijn grote open haard met zulk een passie dat het plafond in de living weliswaar niet zwart, maar toch minstens lichtgrijs geblakerd eruit begon te zien. Mijn volgende vakantiejob bij mijn buren bestond erin hun plafond grondig af te wassen. Alzo geraakte mijn spaarpotje langzamerhand vol, zodat ik een volgende aankoop van mijn Märklinspoorbaan kon overwegen. Zou ik gaan voor een nieuwe wagon, een andere locomotief, een extra stel sporen of wisselaars of een spoorovergang met slagbomen en stoplicht?   Van alle bossen was ons kleine bosje, op een steenworp van thuis - tenminste als je ver kon gooien - of laat ons zeggen, op een boogscheut van ons ouderhuis - want met een boog kan je verder schieten - onze tweede biotoop. Haast elke dag gingen we er naartoe. Om te spelen, om te klimmen in de reuzengrote eiken, die we zelfs namen hadden gegeven zoals ‘De Witte’ of ‘Sinterklaas’, om forten te bouwen, om Zorro te spelen en later om ons pakje sigaretten, die Hubert, Marcel en ik ergens onder de grond verstopt hadden, op te graven en al hoestend, op te roken. Meestal waren het Belga sigaretten, maar soms ook Tigra, want dat was wel een schoon madam die op dat pakje afgebeeld stond.In het andere bos, dat veel grotere, zaten we ook regelmatig, want daar hadden we een crossfietsomloop aangelegd. Hier speelden we ook cowboy en indiaan of we waren kruisvaarders die ten strijde trokken tegen de Saracenen. We maakten dan zelf onze bogen, pijlen, zwaarden, blaaspijpen en katapulten. De draaibank van mijn vader werd  tijdens de grote vakantiedagen bijna dagelijks gebruikt. Naast dit grote bos woonde René, een leeftijdsgenoot van mijn oudere broers. Wij hadden ontzag voor hem, want hij durfde levende regenwormen opeten. Ons kleine bosje is gelukkig altijd bewaard gebleven, maar het grote moest eraan geloven toen het Belgische leger er een ganse woonwijk voor zijn beroepsmilitairen neerpootte.   Maar mijn verhaal handelde over chic volk. De notaris was het dus niet - alhoewel heden ten dage iemand in jagersoutfit snel als zodanig zou bestempeld worden. Maar halverwege onze straat, schuin tegenover ons huis, woonde wel chic volk. Het is te zeggen, het waren voor zover ik kon vermoeden rijke mensen met een mooie auto en met een dochter die zowat het midden hield tussen Audrey Hepburn en Shirley Jones, als dat tenminste een belletje bij u laat rinkelen. Vele malen kan en zal ik hen niet gezien hebben, want zij bewoonden dit huis zelf niet. Zij verhuurden de prachtige witte villa met dito tuin en alles erop en eraan, aan buitenlandse gezinnen waarvan de man tijdelijk in het Atoomcentrum van Mol kwam werken. Eerst waren er Duitsers aan de beurt. Ze kwamen uit Leipzig. Mevrouw had altijd last van ‘Sehnsucht und Heimweh’ naar haar geboorteland. Destijds werden er op de Belgische radio vele Duitse liedjes in de ether gestuurd en als Freddy Quinn begon te zingen kwamen de waterlanders al vlug in haar ogen te staan: 'So schön, schön war die Zeit'.   Nog wat later kwamen er Fransen wonen met hun dochtertje Joëlle maar daarna waren er weer Duitsers aan de beurt. Zij hadden een zoon Hans en een dochter - nee, niet Grietje, maar - Gisèle. Op haar werd ik verliefd, zeker toen ik met haar danste  tijdens het communiefeestje van buurjongen Robert. Hij zag met lede ogen aan dat ik er met haar vandoor ging … al dansend. Haar broer was iets ouder dan ik en vooral sterker. Toen we op het grasplein achter ons kleine bosje weer riddertje aan het spelen waren, dreef hij mij achteruit (de Duitsers waren weer aan het winnen) en ik zag de niet-figuurlijke valkuil niet die mij met gapende mond opslokte. Een even gapende wond hield ik eraan over want ik viel met mijn rechterdij in een afgebroken fles. Eerst kwam er een wit vlies te voorschijn, daarna begon de snee te bloeden en totaal verschrikt en huilend van de pijn moest ik mij een weg door mijn geliefde bosje banen. Gelukkig was mijn zus Godelieve thuis en zij waste de wond uit en deed er een verband over. Naar dokters werd er toen niet gegaan of het moest wel heel penibel zijn. Het zou niet het enige litteken zijn dat ik tijdens mijn jeugd verzamelde, maar het was wel het grootste en het mooiste. Ik heb er ooit veel mee "gestoeft".   En na de Duitsers, kwamen de Amerikanen. De blanke ouders konden zelf geen kinderen krijgen, dus hadden ze een jongetje geadopteerd. En niet zomaar een jongetje. Een echt zwartje - toen mocht je dat nog zeggen en schrijven - met kroezelhaar en vinnige donkere ogen. Vijf jaar was hij en hij heette Bruce Robinson. Ik vond het een machtige, prachtige naam. Zelf was ik ondertussen twaalf geworden en ging voor de eerste maal naar de humaniora. Dus moest ik nog een jaartje wachten alvorens ik Engels zou leren. Maar toen reeds, door toedoen van enkele Amerikaanse feuilletons op televisie, zoals Bonanza, Vader weet het beter en Dennis the Menace, begon ik al wat Engels te brabbelen. Op een zaterdagmiddag stond Brucie eens aan de achterdeur. Ik moest nog eten. Ik deed de plastieken lintjes van het vliegengordijn weg en keek in zijn grote vragende ogen. ‘Do you wanna play with me?’ vroeg hij. Ik haalde mijn bovenstebeste Engels boven en antwoordde: ‘Ferhaps, I come in the afternoon’. Hij bekeek me even als een smekend hondje met gebogen hoofdje en stoof weg. Het duurde een tijdje eer ik het woord, dat ‘misschien’ betekent in het Engels, nog eens tegenkwam en toen zag ik mijn fout in. Ik had gezegd ‘ferhaps’ in plaats van ‘perhaps’. Had hij me daarom een beetje raar bekeken?Toen een jaar later op school onze leraar vroeg: 'Wie kan "misschien" in het Engels vertalen?', was ik de eerste die mijn vinger opstak. ‘Perhaps’ misschien?

Marc M. Aerts
0 0

Verliefd op Suzanne

  November 1959.   Zaterdagmiddag. Over twee maandjes zal ik acht worden.   Twee grote pannen staan midden op de keukentafel. We zitten met zijn achten te smikkelen van het spek, dat zo-even nog aan het pruttelen was op de Leuvense stoof. Zoals altijd is deze lekkernij vergezeld van verse appelmoes die, nog nadampend, uitgeschept wordt uit een kasserole waarin de stoofappels, pas gekocht op de wekelijkse markt, bereid zijn. We leggen de dikke sneden roggebrood van onze favoriete bakker in het vet en de smurrie druppelt op de toile cirée tussen pan en bord. Wat is ons moeder toch een keukenprinses!   Paul Anka, een jonge Canadese zanger, heeft zopas zijn zoveelste hit te pakken en zijn ‘Put your head on my shoulder’ klinkt op de radio. Tussen twee happen door zing ik mee:“Leg je hoofd op mijn schouder …”“Wat is dat?” zegt Albert, de oudste van mijn aanwezige broers, “sinds wanneer verstaat gij Engels?”Hij weet blijkbaar niet dat ook de Vlaamse Brusselaar Ray Franky de Nederlandstalige versie op vynil heeft opgenomen. Ik hou me voor onnozel - daar heb ik geen moeite mee - en doe alsof ik de Angelsaksische taal al machtig ben.   Na dit koninklijke eten ga ik als naar gewoonte spelen bij mijn vriendjes, de twee gebroers Onraedt. Zij wonen met hun ouders, twee broers en twee zussen twee huizen verderop. Met Hubert en Marcel speel ik het meest. Ik doe dat minder met het buurjongetje aan de andere kant. Die kan bijwijlen zo onuitstaanbaar zijn dat ik hem, zoals afgelopen zomer gebeurd is, in het hospitaal zou willen slaan. Niet dat ik toen in ons speelbos zo hard toesloeg, maar hij viel wat ongelukkig in een kapotte fles met opstaande vlijmscherpe rand en moest bloedend als een rund afgevoerd worden. Het rund. Pech voor hem. Het was zeker een straf van bovenaf voor zijn voortdurende ambetantigheid. Maar ik moest de kerk in het midden houden met Robert, want zijn ouders hadden een televisietoestel en bij ons thuis hadden we dat nog niet en ik ging toch graag op woensdagnamiddag bij hen naar Nonkel Bob kijken. Dus dat in het ziekenhuis kloppen, daar moest ik in het vervolg toch mee oppassen.   Maar ik ga dus spelen bij Hubert en Marcel. De een is net iets ouder, de ander net iets jonger dan ik. Hun jongste zus Christiane is even oud als ik. Soms speel ik doktertje met haar. Af en toe ook met Wies, het andere buurmeisje, dat tussen ons twee in woont. Ze hebben altijd veel last van appendicitis. Zeggen ze. Of soms van pijn aan de binnenzijde van hun dijen. Hun lies bedoelen ze, maar dat woord kenden ze toen nog niet.  Zoals je ziet, altijd last met de vrouwen, zelfs al zijn ze slechts zeven, acht jaar.   Ik ga langs de achterdeur de keuken van huize Onraedt binnen. Niemand te zien. Dus klop ik op de volgende deur en doe deze open. Ik zeg goeiedag tegen alle aanwezigen en baan mij een weg door het rookgordijn tot aan tafel waar Hubert en Marcel aan het kaarten zijn. Pa en ma Onraedt zitten ieder in hun oude clubzetels bij de kachel en ze zijn elk aan hun tweede pakje Groene Michel zonder filter van die dag begonnen. Maar wie maakt daar een punt van in 1959? Koolputter Onraedt zou ziek worden moest hij gezonde lucht inademen.   Op de radio wordt, zoals elke zaterdag tussen halftwee en twee, de top-10 uitgezonden. Nummer 3 is aan de beurt: Fabian zingt ‘Tiger’. “Allez Marc, zing eens mee” vraagt Suzanne, de oudste van de zussen. Aan haar kan ik niets weigeren.Een jaar eerder heb ik mijn familie al versteld zien staan door mijn interpretatie van ‘Buena sera signorina’ na het eetfestijn ter ere van mijn eerste communiefeest. Suzanne had ervan gehoord en daarom vraagt ze mij deze keer voor een privé-optreden. Ik neem mijn zangerspose aan en doe mee:“Like a tiger, ooh, ooh, ooh, like a tigerOoh, ooh, ooh, just to see you smile nearly drives me wildI wanna growl wow”.Ik zing als een rockzanger en brul als een tijger. Het lijkt wel echt zoals ik optreed tussen de tabaksdampen.Ze krijgt er zelfs twee bisnummers bij want de daarop volgende liedjes, plaatsen twee en één op de hitparade, kan ik ook meezingen: ‘Personality’ van Lloyd Price en ‘Marina’ van Rocco Granata moeten er ook aan geloven.Suzanne vindt het fantastisch en mijn speelkameraadjes kijken mij verwonderd aan. Ik begrijp ongeveer wat ik zing en mijn namaak-Engels en Italiaans kunnen er ook mee door. Maar deze gave is niet weggelegd voor Suzanne’s broertjes. Op sommige gebieden, met de nadruk op sommige, ben ik een haantje-de-voorste, en zeker als het muziek betreft en het imiteren van zangers of zangeressen. Ik heb, omwille van mijn sopranostemmetje, voor komende maand zelfs de Mariarol toebedeeld gekregen in het kerstspel op school. Was ik al eerder verliefd op Suzanne of was het sinds die dag, dat ze zoveel belangstelling voor mij toonde? Ik weet het niet zeker. Maar kon dat wel, verliefd zijn? Suzanne was tien jaar ouder dan ik. Een liefde die niet kon zijn. Zeker niet toen haar latere echtgenoot op de proppen kwam. Van toen af aan moest ik mijn liefdespijlen op een ander meisje richten.

Marc M. Aerts
5 0

Heeft u dat ook? '6'

Je hoort iets, je ziet iets, je ruikt iets en, patsboem, daar is - heel even maar - dat beeld uit je jeugd of kindertijd? Je wordt in de teletijdmachine van professor Barabas gegooid maar ook dadelijk weer terug naar het heden gekatapulteerd. Heeft u dat ook?  Ik alleszins en ik heb dat vooral met liedjes.  Juli 1966. De zomervakantie is net begonnen. De eerste 3 jaren humaniora bij de Broeders van Liefde in Leopoldsburg zitten erop. Naar gewoonte vertoef ik veel bij mijn oudste zus die een zoontje van 4 heeft. Marty is een aardig ventje en ik vind oppassertje spelen helemaal geen opgave, temeer omdat mijn zus, in tegenstelling tot mijn moeder, op een moderne manier kookt. Dat uit zich in de voorgeschotelde overheerlijke roomtomatensoep uit blik en de bergen frieten die uit de frituurpan dwarrelen. Na klimatologisch onderzoek blijkt dat die bepaalde zomer één der natste is van de voorbije honderd jaar. Dat kan ik mij echt niet herinneren. Wat ik wel weet is dat ik ongelooflijk verknocht ben aan het portatiefje dat er in huis staat. Overal waar mijn neefje aan het spelen gaat, zeul ik het radiootje mee. Zo ook die 4de juli, de eerste maandag van mijn zomerverlof. Als je veertien bent, word je enorm beïnvloed door de muziek die op je af komt. Dat zal wel zo zijn bij iedereen, vermoed ik. Ik luister wel eens naar Franstalige liedjes en soms ook naar een Duitse schlager, maar de Angelsaksische muziek is voor mij toch de top. Ik zit die namiddag met mijn neefje op het kleine graspleintje voor het huis en uit de radio weerklinkt ‘Monday, Monday’, een leuke song van de Californische The Mamas and the Papas. http://youtu.be/h81Ojd3d2rY Groepslid en componist is John Phillips. Hij is samen met de overige leden een boegbeeld van de hippiecultuur in de Verenigde Staten. Hun verschijning, hun muziek en de waarden waar zij voor staan spreken een puber van veertien wel aan. De Vietnamoorlog woedt in alle hevigheid en de flowerpower-beweging staat in schril contrast ermee. Vandaag is het ‘the fourth of July’, in de Verenigde Staten beter bekend als ‘Independence Day’. Als straks aan de andere kant van de Oceaan de Amerikaanse burgers zullen wakker worden kunnen zij hun feestdag beginnen vieren, maar protest tegen alle oorlogen en deze in Vietnam in het bijzonder zal zeker ook weerklinken. De liever lief bloemenkinderen zijn ondertussen zo goed als van de aardbol verdwenen, maar de oorlogen woeden nog steeds voort, elke dag van de week, ook op maandag, ‘monday, monday’.

Marc M. Aerts
3 1

Heeft u dat ook? '5'

Je hoort iets, je ziet iets, je ruikt iets en, patsboem, daar is - heel even maar - dat beeld uit je jeugd of kindertijd? Je wordt in de teletijdmachine van professor Barabas gegooid maar ook dadelijk weer terug naar het heden gekatapulteerd. Heeft u dat ook?  Ik alleszins en ik heb dat vooral met liedjes.  Maar eerst wil ik dit kwijt:Gedurende je lagere schooltijd leef je onbezorgd en gaat het leven zijn gangetje. Maar wat daarna? Daarna ben je geen ‘echt’ kind meer, maar ook nog geen man en er is nog zo veel dat gebeuren kan …Ik zat daar wel mee geplaagd, ja. Helemaal onbezorgd was mijn kinderleventje dan ook weer niet, want op 12 oktober 1960 - ik was toen acht jaar en driekwart - zag ik de woeste Sovjetpremier Nikita Chroesjtsjov met zijn schoen in de hand op de tafels slaan tijdens de zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Ik wist niet goed wat ik daarvan moest denken, maar dit boezemde mij zeker geen vertrouwen in. Een half jaar later wist ik wel zeker dat er iets niet pluis was in de grote mensenwereld. Veel begreep ik niet van het nieuws dat deze wereld werd in gestuurd maar naderhand bleek dat we aan de rand van een kernoorlog hadden gestaan omwille van hetgeen zich afspeelde in de Varkensbaai in Cuba. Nog eens een jaar later zag ik de verpersoonlijking van de duivel (tot dan toe dacht ik dat het de reeds aangehaalde Chroesjtsjov was geweest) op het kleine Tv-scherm van mijn bompa als men de beelden toonde van de ter dood veroordeelde oorlogsmisdadiger Adolf Eichmann. Nachtenlang werd ik wakker gehouden omdat ik de tronie van deze mensenbeul maar niet weg kon vegen van mijn netvlies. Ondertussen was ik tien geworden. Kwam je al niet wat tussen de grote mensen te staan als je leeftijd met twee cijfers werd geschreven? Vanaf september 1963 ging ik naar de middelbare school. Het was de bedoeling dat men je daar zou opvoeden tot een volwassen man. Een versnelling bij dat beetje bij beetje volwassen worden deed zich reeds twee maanden later voor: Op een avond keken we met de hele familie naar een toneelstuk op televisie. Het was ongeveer een jaar geleden dat onze ouders het toestel aangekocht hadden en we vonden het gezellig met zijn allen aan de beeldbuis gekluisterd te zitten. Het was 22 november en het was al zo koud buiten dat we beslist hadden de televisie halverwege de living te plaatsen zodat we vanuit de keuken naast de warme kachel het verhaal in zwartwit konden volgen. Het stuk betrof het leven van kunstschilder Rembrandt, dat is mij bijgebleven, mijn hele leven lang. Zopas heb ik het kunnen opzoeken op het internet en ik vergiste mij niet, want de voorstelling heette ‘Hendrickje Stoffels’, de naam van Rembrandts vrouw en tevens zijn schildersmodel. Rembrandt werd gespeeld door Senne Rouffaer, die ik al kende van zijn rol als Tijl Uilenspiegel in de gelijknamige jeugdserie. Daarna zou hij nog veel beroemder worden als kapitein Zeppos.Na een halfuur werd de uitzending onderbroken en vertelde de duidelijk aangeslagen nieuwslezer Jacques Vandersichel dat John Kennedy (in mijn kinderlijke ogen de verpersoonlijking van het goede) in Dallas was doodgeschoten. Twee maanden later zou ik twaalf worden, maar ik heb op die bewuste avond enkele rasse schreden vooruit gezet richting volwassenheid. Waren het deze omstandigheden die er voor zorgden dat ik sindsdien regelmatig geplaagd werd door een steeds weerkerende nachtmerrie, die ik in een vorige azertyfactor-bijdrage al eens geformuleerd heb? Die grote mensenwereld, wilde ik daar wel toe behoren? Ik vond het moeilijk, volwassen worden. Een goeie zes jaar later, op maandag 12 januari 1970 behoorde ik officieel tot het legioen der volwassen mensen. Die dag deed de Boeing 747 zijn eerste vlucht, zijn ‘maiden voyage’. Diezelfde avond kwam een schoolkameraad uit Mol - hij werd enkele jaren later luchtverkeersleider op Zaventem (is dat geen toeval) - mij thuis ophalen om mijn verjaardag en de daarmee gepaard gaande toetreding tot het selecte clubje van verstandige mensen te celebreren in een plaatselijk café waar jongedames van licht allooi hadden postgevat. We dronken enkele pintjes, maar zagen nog overduidelijk groen achter onze oren. Het was toch moeilijk, volwassen worden. En wat de muziek betreft waarover ik het had in het begin van mijn verhaal: in januari 1970 zong Jimmy Cliff ‘Wonderful world, beautiful people’ en heel even waande ik mij weer in dat wat louche café van 45 jaar geleden. ‘Wonderful world, beautiful people’http://youtu.be/kKRAgcQAEkw ‘Wonderful world’, daarmee ben ik volledig akkoord. Wat is de wereld wonderlijk, wat is de wereld mooi, maar,‘beautiful people’, daar zijn we nog niet aan toe. We handelen nog als kinderen en niet als volwassenen. Want het is moeilijk, volwassen worden.

Marc M. Aerts
14 1

Heeft u dat ook? '4'

Je hoort iets, je ziet iets, je ruikt iets en, patsboem, daar is - heel even maar - dat beeld uit je jeugd of kindertijd? Je wordt in de teletijdmachine van professor Barabas gegooid maar ook dadelijk weer terug naar het heden gekatapulteerd. Heeft u dat ook?      Ik alleszins en ik heb dat vooral met liedjes.    In de zomer van 1965 heeft Jewel Akens een grote hit te pakken met zijn liedje ‘The Birds and the Bees’. Ik heb, sullig en dertien zijnde, geen flauwe notie waar de tekst over handelt. In oktober verdwijnt het nummer uit de topcharts maar het wordt nog steeds gespeeld op de grote kermis die jaarlijks in deze maand plaatsgrijpt. Je hoort het prikkelende refrein vooral weergalmen uit de grote luidsprekers die op elke hoek van het gladmetalen botsauto-platform opgesteld staan. In mei van het volgende jaar, als de kleine kermis doorgaat, zijn de vogeltjes en de bijtjes vervangen door een meisjesnaam. De Beach Boys zingen over hun ‘Barbara Ann’ en ook dit is zo’n typisch aanstekelijk nummer. Bij de volgende grote kermis van oktober 1966 is Barbara alweer ingeruild voor ‘Lana’, het lief van Roy Orbison. Twee jaar eerder komt zijn grootste hit ‘Pretty Woman’ net te laat om op de platendraaiers van de autoscooters en rupsen gelegd te worden. Maar de bekende openingsrif is nog steeds één van de kermishits in mei daaropvolgend. Mijn allervroegste herinnering aan de kermismuziek gaat terug naar mei 1960. Sinds het begin van dat jaar heeft Neil Sedaka een monsterhit met ‘Oh Carol’ waarmee hij wat omfloerst zijn liefde verklaart voor de naderhand beroemde zangeres/liedjesschrijfster Carole King. Met dit nummer stoot hij Rocco Granata’s ‘Marina’ van de troon.   Maar dit is een lange aanloop naar wat ik eigenlijk wil vertellen. Je weet wel: terug gesmeten worden in de tijd en daar een fractie van een seconde vertoeven. Wel dat heb ik met ‘Meisje van zestien’ van Boudewijn de Groot.   ‘Meisje van zestien’http://youtu.be/zV3KyGG64-Q   Vanavond zal ik ‘The Birds and the Bees’ horen op de kermis, maar voorlopig zit ik nog even gekluisterd aan mijn bureautje om mijn huiswerk te maken. Het is een taak Engels, waar ik geen moeite mee heb want het is mijn lievelingsvak gegeven door mijn lievelingsleraar Mr. Schippers, bijgenaamd ‘de Schipper’. De radio is afgestemd op een Nederlandse zender en ik hoor de eerste hit van Boudewijn de Groot. Daarna zal hij beroemd worden met zijn eigen composities waar hij de hulp krijgt van tekstschrijver Lennaert Nijgh. Deze zorgt ook voor de vertaling van ‘Meisje van zestien’, een oorspronkelijk nummer van Charles Aznavour ‘Une enfant’.   ‘Une enfant’http://youtu.be/hZOLT2-wGVo   De interpretatie van de Groot is totaal anders dan die van Aznavour, omdat ze geïnspireerd is op (maar, volgens mij, veel mooier uitgevoerd dan) de versie van Noel Harrison die over ‘A young girl’ zingt.   ‘A young girl’http://youtu.be/YK2wfs33trk   Waarom dit liedje en niet een ander, dat mij vijftig jaren terugbrengt? Ik weet het niet, het is niet te verklaren. Het is een gevoel van een nog onschuldig leven en iets wat niet specifiek te benoemen valt, maar wat samenhangt met mijn jeugd, die zich afspeelt in mijn ouderlijk huis dat langzaamaan ontvolkt wordt door oudere broers en zussen die hun weg naar een eigen, nieuw leven inslaan.   Ik zie me zitten op een taboeret met zwart gestreept simili-leder en glimmende inox-poten aan het pas geïnstalleerde bureau. De constructie is ingenieus bedacht door mijn oudste schoonbroer die, benevens een hart van goud, ook handen van hetzelfde edele metaal heeft. Zoals je kan zien op de bijgevoegde snapshot van onze bijna voltallige familie (onze oudste broer maakte immers de foto) hadden we een overdekt terras. Omdat naderhand bleek dat dit bouwsel weinig praktisch nut had, werd besloten om het toe te voegen aan de te kleine ruimte, die onze keuken was. Door de renovatiewerken werd onze kook- en eetruimte dubbel zo groot en kreeg de buitendeur die toegang verschafte tot het terras, een andere rol toebedeeld. Schoonbroer en handige Harry, die in feite François heette, schoot toen aan de gang en transformeerde het deurgat in een handige inbouwkast, met bovenaan twee boekenplanken, dan een plank met de onafscheidelijke radio, daaronder een kleine barkast met een klapdeur die je kon neerlaten en daardoor het schrijfblad vormde van het met groenvilt overtrokken bureau. In de onderste kast vonden mijn schoolboeken onderdak.   Boudewijn de Groot zong over een meisje van zestien. François was zes jaar eerder met mijn oudste zus getrouwd. Zij was toen negentien, maar ik durf te wedden dat hij haar al kende toen ze nog zestien was, ‘zestien lentes zo pril …’

Marc M. Aerts
1 0

Heeft u dat ook? '3'

Je hoort iets, je ziet iets, je ruikt iets en, patsboem, daar is - heel even maar - dat beeld uit je jeugd of kindertijd? Je wordt in de teletijdmachine van professor Barabas gegooid maar ook dadelijk weer terug naar het heden gekatapulteerd. Heeft u dat ook? Ik alleszins en ik heb dat vooral met liedjes. In januari 1952 heeft de wereld een reden méér om überhaupt te bestaan, want ik word geboren. Dit gebeurt bij mijn ouders thuis en niet in een of andere kraamkliniek. Nummer 8 ben ik en naderhand zal blijken dat ik het kakenestje zal blijven want er volgen geen nakomelingen meer. Het kakenestje, een mooi woord trouwens dat mij vroeger niet bekend was. Mijn vader gebruikte het woord ook niet, want hij stelde mij altijd voor aan zijn vrienden, kennissen en collega’s als: ‘Dit is onze benjamin’. Waarop ik dan riposteerde ‘nee pa, ik heet Marc en niet Benjamin’. In die eerste maand van dat gezegende jaar is de wereld zoals altijd in beweging. De Koreaanse oorlog woedt al anderhalf jaar en het zal nog even lang duren eer hij afgelopen is. Het is een onderdeel van de Koude Oorlog. Het komt tot een wapenstilstand, maar nooit wordt een vredesverdrag gesloten. De Koude Oorlog is een rode draad doorheen de geschiedenis van de vijftiger en zestiger jaren van de vorige eeuw. Gelukkig is er de muziek om ons wat vrolijker te stemmen. Eén van die merkwaardige stemmen is deze van Louis Prima. Mogelijk ken je deze zanger/trompettist/acteur en liedjesschrijver als het keelgeluid van ‘King Louie of the Apes’ uit Disney’s Jungle Book. http://youtu.be/CEEPaYD5KZE Deze animatiefilm dateert van ’67 maar ik ken Louis al van negen jaren eerder. Hij had toen een wereldhit met het liedje ‘Buona sera’. Vijf weken lang stond dit nummer aan de top van de Vlaamse hitparade en ik was helemaal weg van dat melodietje. Hier volgt mijn verhaaltje met muzikale inslag: Op de dag van O.H. Hemelvaart, een mooie meidag in 1958, doe ik mijn eerste communie. Na het feestmaal ga ik, zoals alle brave kindjes, buiten spelen. Mijn gekke tante Nènè roept even later: ‘Kom Marcske, uw liedje wordt op de radio gespeeld.’ Ik loop zo vlug ik kan naar binnen. Blijkbaar doet mijn imitatie van Louis hem grote eer aan, want er wordt flink in de handen geklapt door de aanwezige familieleden. Optreden afgelopen, dan maar weer in de tuin dollen. Er gaan geen drie minuten voorbij of mijn tante is er weer: ‘Nu moet ge eens horen, uw liedje wordt weer gespeeld’. Ik vlieg als een bliksemschicht weer het huis in en doe weer mijn best om Louis na te bootsen. Applaus weerom. Dan maar voor de derde keer het erf op. Drie minuten later: je gelooft het niet. Nènè is er weer en Louis ook. ’Buona sera signorina, buona sera. It is time to say goodnight to Napoli. Well it’s hard …’ … en plots stopt de muziek. http://youtu.be/wZZeTACFb5Y Is de radioverbinding uitgevallen? Of heeft een zekering het begeven na zo’n intens optreden? Er is toch geen snoodaard die de stekker uit het stopcontact heeft getrokken? Iedereen begint te lachen. De zotte tante toont mij de papieren hoes van een 45-toerenplaatje, met daarop de glimlachende tronie van Louis. Mijn familie neemt mij flink beet die donderdag. Ook op een donderdag, 24 augustus 1978, sterft Louis op achtenzestigjarige leeftijd. Als er een hemel voor entertainers bestaat, dan heeft hij die wel verdiend. Ik hoor Louis al zingen ‘Oh, when the Saints go marching in…’

Marc M. Aerts
4 0

Heeft u dat ook? ' 2'

Je hoort iets, je ziet iets, je ruikt iets en, patsboem, daar is - heel even maar - dat beeld uit je jeugd of kindertijd? Je wordt in de teletijdmachine van professor Barabas gegooid maar ook dadelijk weer terug naar het heden gekatapulteerd. Heeft u dat ook?    Ik alleszins en ik heb dat vooral met liedjes.   Ik zit alweer op de canapé in de voorplaats. Deze keer ben ik niet alleen. We zijn aanbeland halverwege de jaren zestig. Ik behoor samen met mijn jongste zus, die ouder is dan ik (snap je me?), tot de laatste van acht kinderen die nog bij ons vader en moeder inwonen. Mijn jongste broer, die ook ouder is dan ik (snap je me nu?) is voor de eerste keer op kot in Leuven gaan wonen. Voorlopig ben ik nog veertien. Binnen enkele maanden zal ik vijftien jaren op mijn levenspalmares verzameld hebben en daar kijk ik reikhalzend naar uit, want elk jaar telt, elk jaar kom je zo een beetje dichter bij volwassenheid en dichter bij ‘min of meer je eigen zin doen’.   Deze keer word ik op de zetel geflankeerd door mijn ouders die voor de eerste keer het eerste echte lief van mijn zus mogen inspecteren. Het zal nog een jaar duren eer de ‘liever-lief’-beweging definitief vanuit Amerika naar onze Lage Landen zal overwaaien, dus verwachten we ook dat het geen exemplaar van het langharig tuig zal zijn dat de deurbel zal doen rinkelen.En dat schijnt ook zo te kloppen. Mijn zusterslief is zeven jaar ouder dan zij en lid van een eveneens kroostrijk Nederlands gezin. Omdat ze een hardwerkend ouderpaar zijn die hun eigen confectiebedrijf runnen met verschillende vestigingen aan weerszijden van de grens, hebben zijn ouders besloten hun kinderen naar de kostschool te sturen. Het is daar dat het nieuwe lief kennis maakt met de piano.   Na de gebruikelijke koetjes en kalfjes, vraagt ons vader, terwijl hij naar de buffetpiano in de hoek van de kamer wijst, of dochterliefs lief geïnteresseerd is in zijn muzikale capaciteiten. Vermits muziek de zeden verzacht is er geen protest. Onze pa tovert zijn mooiste trucs uit de zwarte klankkast. Hij wisselt operettemelodieën af met zijn bewerkingen van hedendaagse liedjes. Het nieuwe lief is onder de indruk. Op de vraag van ons vader of hij misschien ook muzikaal is, zegt het lief bedeesd ‘Ik zou ook wat kunnen spelen op uw piano. Mag ik?’. ‘Maar natuurlijk’ is het antwoord.   Het nieuwe lief rookt Rothmans sigaretten, verpakt in een rood karton met witte letters. Hij steekt zijn pas opgestoken sigaret tussen de lippen, neemt de kristallen, rechthoekige asbak mee, zet deze naast het klavier en legt er zijn sigaret in. Hij zet de ronde draaikruk wat lager en trekt nog eenmaal aan zijn sigaret zonder filter. De rook kringelt naar omhoog en dat doen ook de noten die weerklinken als hij de toetsen zachtjes beroert.    ‘Last date’http://youtu.be/3fRkoa9Ek5c   Wij zijn verbluft als we die heerlijke melodie van Nashville’s piano-legende Floyd Cramer horen. Hij heeft vroeger samengewerkt met grote namen zoals Elvis Presley en Jim Reeves. De wijze waarop Floyd, en dus ook het nieuwe lief, de toetsen van de piano hanteert is zonder meer weergaloos.Mijn zus en haar lief trouwen enige tijd later. Maar zoals dat nog al eens gebeurt, besluiten zij menige pianopartituren later om te scheiden. Spijtig dat het verhaal op een valse noot moest eindigen.   N.B.: voor de geïnteresseerde en getalenteerde pianisten onder jullie. Hieronder vind je een instructievideo waar je wordt aangeleerd op welke manier je Floyds pianospel het best kunt evenaren.   ‘How to play Last date’http://youtu.be/wnNoQ8F5oXw

Marc M. Aerts
0 0

Heeft u dat ook? ' 1'

Je hoort iets, je ziet iets, je ruikt iets en, patsboem, daar is - heel even maar - dat beeld uit je jeugd of kindertijd? Je wordt in de teletijdmachine van professor Barabas gegooid maar ook dadelijk weer terug naar het heden gekatapulteerd. Heeft u dat ook?   Ik alleszins en ik heb dat vooral met liedjes.   Ik zit in mijn eentje op het middenkussen van de canapé in onze voorplaats. De voorplaats, weet je nog wat dat is? In de huizen van vroeger kwam je regelmatig een wat langgerekte living tegen die je in twee kon delen door twee dubbele deuren uit elkaar te plooien en in het slot te draaien. In dat eerste gedeelte van de plaats, daar zat je regelmatig met de rest van de familie naar Tv te kijken, tenzij het een erg strenge winter was en je met een verlengstuk van de antennekabel het toestel in de keuken plaatste en op die manier - naast de warme kolenkachel - kon genieten van de zwart witbeelden van het wonder van de vooruitgang. Het voorste gedeelte van de living, dat grensde aan de straatkant, was echter verboden terrein, toch zeker in de wintermaanden. Het kacheltje dat er stond hoefde enkel zijn nut te bewijzen in de periode rond Allerheiligen of Maria Lichtmis, of als Pasen ons onaangenaam verraste door koud en druilerig te zijn. Maar het gietijzeren verwarmingsding bewees ten volle wat het waard was als de brede deur bleef openstaan met de winterse feestdagen: met Sinterklaas wanneer die lieve oude man op pakjesdag de uitgetrokken lange tafel drapeerde met cadeautjes, lekker suikergoed, speculaas en mandarijntjes (zeg nog eens dat mannen er geen verstand van hebben een huis gezellig in te richten); met Kerstmis, als een echte spar met flikkerlichtjes en een heuse kerststal onze living opfleurde, maar zonder geschenkjes, want die kreeg je pas een week later; met Nieuwjaar, als het thuis de zoete inval was en de familie van ons moeder, de oudste van een lange rij, ons verheugden met hun bezoek en zatte nonkels Hubert en War ieder een halve fles Elixir d’Anvers of Triple Sec voor hun rekening namen.   Ik zit dus - het is een prachtige nog vroege zondagnamiddag in april 1960 - op die zetel met kussens in oker- en donkerbruine tinten en blinkend zwartgelakt hout. Op de radio speelt een deuntje:   I’ll never fall in love againhttp://youtu.be/7R801ZTt46U   Vreemd dat dit ene liedje een onuitwisbare indruk op mij maakt, waardoor ik 55 jaar na datum, bij het opnieuw beluisteren ervan, in het verleden word geworpen. Was het de stem van de zanger of eerder het speciale arrangement met zijn schetterende trompetten, schuifelende trombones en zoemende saxofoons? Ik weet het niet. Ik kan alleen maar vaststellen dat dit liedje van Johnnie Ray vastgebrand is op de harde schijf in mijn hersenpan, mijn iTunes avant-la-lettre. En nu we het toch hebben over de computer - dat andere wonder van de vooruitgang - valt het me op dat bovenstaand filmpje de eerste en enige beelden zijn die ik ooit gezien heb van de zanger in kwestie. Voor oude rakkers, zoals ik, is Youtube dus een zegen. Vroeger hadden buitenlandse artiesten internationale successen en hitsingles zonder dat de koper van de vinylplaatjes ze ooit had zien optreden op televisie, laat staan in levende lijve. Johnnie zingt zijn zelf gecomponeerde en laatste nummer éénhit duidelijk live. Dat merk je aan twee dingen. Je ziet dat hij bepaalde aangehouden noten uit zijn mond ‘wringt’ en je merkt ook dat hij, door zijn zeer slechte gehoor - en vandaar dat duidelijk zichtbaar hoorapparaat - de muziek tweemaal iets te vlug af is.Dit doet niets af aan de kwaliteit van Johnnie, die met ‘Just walking in the rain’, ‘Cry’ en ‘Tonight Josephine’ nog andere hits heeft gescoord.

Marc M. Aerts
14 0

Cinema

Ons dorp, dat weliswaar de allure had van een stad(je), telde drie cinemazalen. In de jaren zestig sprak men nog niet van bioscopen. Een bioscoopje meepikken bestond toen nog niet; men ging naar de cinema of men ging naar de film.   Drie heuse filmtempels waren het: de Casino (met nadruk op de eerste lettergreep en niet op de tweede want dan zou 'de' 'het' zijn), de Splendid (wat voor een naam was dat! Het duurde tot mijn dertiende levensjaar en eerste jaar Engelse les, alvorens ik wist wat het betekende) en de Apollon (dus met een ’n’ op het einde).   In de Casino in de Stationsstraat moest je zijn als je de grote spektakelfilms wilde bekijken. De eigenaars zullen een schoon frankske verdiend hebben aan kleppers zoals ‘De Tien Geboden’, ‘Ben Hur’ en ‘Spartacus’. Vooral die eerste film werd regelmatig opnieuw vertoond. Ik vermoed dat dit gebeurde op verzoek van de nabijgelegen scholen, als er weer enkele klassen ‘rijp’ werden bevonden om kennis te maken met het wedervaren van de Israëlieten tijdens hun reis naar het Beloofde Land via het witte doek, in plaats van via de lessen ‘Gewijde Geschiedenis’. Zulk een mastodont van een film duurde méér dan lang genoeg om een ganse namiddag te vullen. Dat er mogelijk diezelfde avond van diezelfde dag een andere film werd vertoond - waarbij de actrices weinig om het lijf hadden, want zo kon je toch vermoeden als je naar de uitgestalde foto’s in vitrinekasten keek waarbij ontblote damesborsten deels werden verscholen achter zwarte afplaktape - kon de directies van O.L. Vrouw-Visitatie en de Broeders van Liefde niets schelen.   Er was nu eenmaal, buiten de bekende kostuumfilms, ook nood aan cinema waarin geen kostuums of alleszins weinig kleding werd gedragen. Dat kwam omdat de cinemabezitters moesten voldoen aan de eisen van een van hun belangrijkste doelgroepen: de soldaten. Aan cafés was er geen gebrek, dus moesten er ook voldoende filmzalen een zo vakkundig mogelijk uitgekozen en gevarieerd programma presenteren. Voor wat de prenten betreft ‘met weinig om het lijf’ moest je vooral in de Splendid zijn, tegenover het station. Over de jaren heen had de uitbater daarvan zijn specialiteit gemaakt. De laatste ‘geklede’ film die ik er gezien heb, was ‘Goldfinger’ met een nog erg jonge Sean Connery in zijn derde kaskraker.   Vijftig jaar geleden werden ook veel minder films, zowel in kwantiteit als kwaliteit, gedraaid en vertoond. Zo kon het dat ik James Bond in zijn tweede 007-film ‘From Russia with love’ pas later op het jaar zag en wel in cinema Apollon. Dit kon je eerder de wat bravere cinemazaal noemen waar ik zowel Viko Torriani (je moet al zestigplusser zijn om daarvan gehoord te hebben) op het witte doek zag als de Beatles, weliswaar niet in dezelfde film. Typisch voor die tijd was dat je heel wat waar voor je geld kreeg. Voor twintig frank (nog geen halve euro) werden niet één maar twee films geprojecteerd, met tussendoor een korte pauze, waarbij je een cola of pintje dronk of een frisco, met extra dun chocoladelaagje, naar binnen smikkelde. Popcorn en chips waren voorlopig nog uit den boze en té Amerikaans. Those were the days, zeg dat wel.   ‘Kissin’ on the back row of the movies on a Saturday night with you’ en wat mijn lief en ik daar deden vertel ik lekker niet, maar het was wel lekker. De film … of die goed was … ik weet het niet … niet gezien!

Marc M. Aerts
16 0

De vrouw in het bushokje

Afgelopen kerstdag was het twee jaar geleden dat ze voor de eerste maal het bushokje binnenstapte. Ze wilde toen wel eens weten wie er zoal op deze heuglijke feestdag de bus ‘naar ergens’ nam. Op die manier kon ze ook de zorgen omtrent haar man even vergeten. Hij was wat moeilijk te been, maar vooral was hij blind. Bijna elke dag, even na het middaguur, was dit haar ritueel geworden. Vandaag was zij weer present.“Mijne man kan niet zien” zei ze tegen de eerste would-be passagier die het hokje betrad en niet dadelijk een aanzet gaf om in contact met haar te treden.“Oei” zei de jongeman, “uw man is blind. Dat is erg”.“Ge verstaat mij verkeerd” antwoordde ze, “mijne man is niet blind. Hij kan niet zien. Dat is een groot verschil. Dat is het verschil van de differentie, ziet ge?”Hij zag het niet. Hij kon het niet zien. Hij was blind. Hij tikte met zijn witte stok tegen het bushokje, toen hij hoorde dat zijn bus eraan kwam. “Dag mevrouw. Tot ziens” en hij stapte op de bus. Ze bleef zitten in haar vertrouwde hok tot een volgende reiziger zich aanmeldde. “Mijne man kan niet zien” zei ze.“Oei” zei het meisje, ‘dat wens ik niemand toe. Blind zijn.”“Ge verstaat mij verkeerd” antwoordde zij weer, “mijne man is niet blind. Hij kan niet zien. Hij is gestopt met te zien, want hij was niet blind. Blind dat zijt ge vanaf uw geboorte. Ge kunt niet zien als er u een ongeluk passeert of een ziekte. Begrijpt ge?”“Ah zo, ja dat begrijp ik. Sorry, mijne bus is daar. Doe uwe man veel groeten, als ge hem ziet. Sterkte”. Ze betastte even haar benen die omzwachteld waren van haar knieën tot aan haar enkels. Ze had last van necrobiosis lipoidica, zoals haar huisarts dat zo mooi had verwoord. Ze moest er telkens een dikke laag zalf op wrijven en er dan een luchtdichte pleister op plakken. Maar die pleisters waren duur, dus omwikkelde ze haar been maar met een verband dat ze tweemaal in de week uitwaste. Pillen hadden ook kunnen helpen, ware het niet dat ze ook last had van suikerziekte. Ja, van diabetes zou je zelfs blind kunnen worden. “Mijne man kan niet zien en ik kan bijna niet lopen” zei ze tegen haar volgende slachtoffer.“Dus neemt ge de bus” vroeg de kalende man.“Nee nee, ik kom hier alleen maar wat zitten. Om de tijd te doden en een praatje te slaan met de mensen. Ge moet weten, mijne man slaapt veel. Ah ja, wat kan hij doen, de gazet lezen, neen, naar Tv kijken, neen. Alleen de radio telt nog voor hem. Maar ja, daar kunt ge niet tegen klappen hè. Hij ligt nu te slapen, goed ingeduffeld naast het houtkacheltje. Ik heb er daarstraks nog drie houtblokken in gestoken. Niet dat hij het gezien heeft zulle, want hij kan niet zien.”Ze wist dat ze het over een andere boeg moest gooien, het vanuit een ander oogpunt beschouwen.“Eigenlijk is hij stekeblind, begrijpt ge? Waar gaat de reis trouwens naartoe?” zei ze nog.“Naar Stekene. Ik verwacht mijn bus elk ogenblik. Tot weerziens”.

Marc M. Aerts
4 0

Pech

Hoeveel pech kan je hebben binnen de tijdspanne van één ‘werkdag’?  Nadat we onze eerste werkmaanden er op hadden zitten, nodigde de raad van bestuur van onze kersverse werkgever mijn nieuwbakken collega’s en mezelf uit om met elkaar kennis te maken. Uit elke Vlaamse provinciehoofdplaats vertrok er een delegatie naar Brussel. Ons groepje bestond uit een stel jongelui aangevuld met enkele oudere HR-medewerkers die ons zouden begeleiden naar de hoofdzetel in Brussel. Eerst spraken we af in Hasselt om van daaruit gezamenlijk te sporen naar onze hoofdstad. Het was een mooie zomerdag toen ik mijn oude Kever parkeerde op de binnenring. Ik stapte uit en merkte al dadelijk dat ik een knop verloor van mijn blauwe blazer. Ik raapte hem van de straat op en borg hem weg in mijn jaszak. Een ongelukje kan iedereen gebeuren, dus no problem. Enkele minuutjes daarna ontmoette ik de rest van onze bende op het perron. Het zou een werkdag worden zonder dat we ervoor moesten werken. Dat is niet iedereen gegeven, dus de stemming zat erin. Een kwartiertje later zaten we op de trein en we namen een kwart van de wagon voor onze rekening. We waren met velen in dienst genomen in dat voorbije jaar. Van crisis was nog geen sprake. Dat zou niet lang meer duren, zowel voor de Belgische economie als voor mijn outfit van die dag. We naderden Diest. Een tweede knoop kreeg het snode plan zich te ontrukken van mijn nochtans onlangs aangekochte vest. Gelukkig bleef ik cool alhoewel de nog redelijk vroege zomerzon de temperatuur in ons compartiment de hoogte injoeg. Een blazer, dacht ik, wordt regelmatig niet dichtgeknoopt gedragen. Toen Aarschot in zicht kwam voltrok zich het derde ‘stuk’. Toen ik mijn armen kruiste om mijn ontbrekende knopen te verdoezelen, zag ik dat de naden van mijn vestmouwen aan de binnenkant helemaal loslieten en open kwamen te staan zodat de voering naar buiten puilde. Onder het mom van ‘te warm’ besloot ik dan maar mijn blazer uit te doen en over mijn schoot te draperen. Leuven zal voor mij altijd een nare bijklank hebben. Nog voor we onze zoveelste tussenstop deden, besloot ook mijn broek het te begeven. Net zoals bij de mouwen van mijn vest, weigerden de naden van mijn pantalon, nochtans even nieuw gekocht als mijn blazer, hun plicht te vervullen. Er verschenen twee openingen ter hoogte van de binnenkant van mijn knieën. Dit laatste was niet ontsnapt aan de opmerkzaamheid van één van mijn nieuwe vrouwelijke collega’s. Tussen Leuven en Brussel deed ik het relaas van mijn wedervaren aan mijn omzittenden. Eerst hilariteit alom, maar toen zij het hopeloze van mijn situatie inzagen was er alleen nog sprake van het broodnodige medeleven. Gelukkig bleef ik gespaard van het verder uitrafelen van mijn kledij en bleef het een zonnige dag zodat ik met mijn blazer de overige calamiteiten kon verbergen. Goddank gaf mijn toenmalige grote baas een eerder flauw handje in plaats van mij door elkaar te schudden met een fikse ‘poot’. Dat hadden mijn blazer en broek zeker niet overleefd. Iemand geïnteresseerd hoe dit alles kon gebeuren? Welnu, alhoewel beide kledingstukken nog maar enkele maanden voor die destructieve dag aangekocht waren, had ik besloten ze toch aan de nieuwkuis mee te geven: kwestie er op je paasbest uit te zien als je voorgesteld wordt aan je Raad van Bestuur. Een of andere mislukte ‘droogkuiser’ moet ze dan behandeld hebben met een verkeerd product, waardoor de naden verzuurden en verschrompelden, met alle gevolgen van dien. Moraal van dit verhaal: Het was het begin van een veertig jaar durende loopbaan. Regelmatig moest ik naar Brussel terugkeren maar altijd zorgde ik ervoor dat ik kleren droeg die niet pas ‘behandeld’ waren.

Marc M. Aerts
0 0

Het lastige kleinemansventje

Kabouters worden almaar driester. Je zou het ook vermetel of vrijpostig kunnen noemen, maar dat zou te lichtzinnig klinken. Neen, de kabouter die ik tegen het kleine lijf liep was eerder roekeloos, eerder baldadig maar niet totaal onbesuisd of onbezonnen. Ik had hem tezamen met een hoop bladeren in de groene container gegooid en toen ik met een volgende lading boomafval toekwam kroop hij net vanonder het laatste blad vandaan. Hij keek omhoog en verwachtte dat de karrenvracht hem volledig zou bedekken. Maar hoe klein hij ook was, ik had hem gezien. “Oef” was het eerste wat hij zei en het klonk nogal bekkig.“Goed dat je mij die tweede keer wel hebt gezien” zei hij vervolgens en dit klonk dan weer stout en zelfs verwijtend, “wat een geluk dat ik zacht viel in deze bladerenmassa” voegde hij er nog aan toe.Hij wreef de zweetdruppels van zijn voorhoofd met de pompon van zijn rode muts.“Had je mij zojuist niet gezien dan?” bleef hij grof en onbeschaamd doorgaan.“Of heb je misschien nog nooit een kabouter gezien?” was zijn laatste onbeschofte vraag, die mij duidelijk vrank en impertinent overkwam. Ik moest nog bekomen van deze eerste ontmoeting met een dwergachtige sprookjesfiguur.“Ik had je inderdaad niet opgemerkt die eerste keer” antwoordde ik onderdanig, op het kruiperige af.“Maar daar in de afvalcontainer had ik je direct gezien” klonk ik daarna al iets minder slaafs.“Sorry, ik wilde je niet oneerbiedig behandelen” deed ik me dan weer slijmerig voor. “Het is al goed. Haal me hier maar uit die smurrie” wou hij toen astrant kwijt.Het onhebbelijke persoontje begon op mijn zenuwen te werken.“Je mag wel iets vriendelijker zijn. Een beetje prettiger in de omgang. Als je je niet pijn hebt gedaan, dan mag je heus wel eens aimabeler uit de hoek komen” was mijn kijk op de zaak die ik probeerde te verwoorden op een beschaafde en goedhartige manier.“Aimabel, aimabel” knorde het lastige kleinemansventje.Mijn geduld begon op te geraken en ik vroeg hem op een meer onverschrokken wijze:“Voor mij is het simpel, vlerkerig kereltje. Je vraagt me respectvol je hier uit deze bak te vissen ofwel laat ik je hier een nachtje slapen: je bedje is gespreid en je kan nog een dik bladerendekbed over je heen krijgen”.Mijn manhaftige woorden hadden effect gesorteerd.“Excuseer jongeman voor mijn onbeschaamd gedrag en mijn vrijmoedige woorden. Ik heb dit zeker niet zo brutaal bedoeld. Dit overkomt me op een wat ongelukkig moment, weet je. Ik zocht net wat eikels onder die dikke boom daar, want mijn vrouwtje is ziek en ik wilde haar beter maken met eikelsiroop en net op het moment dat ik een dikke eikel wilde oprapen, vloog ik door de lucht en belandde in deze bak. Door deze tegenslag ben ik zelf een beetje een eikel geworden, denk ik” zuchtte het kleine mannetje en hij sloeg zijn hoofdje deemoedig naar beneden.“Van eikelsiroop heb ik nog nooit gehoord” moest ik lachen, “maar kan misschien een beetje glühwein helpen? Ik doe een beetje in een speelgoedflesje van de kinderen”.“Bedankt meneer en nogmaals mijn nederige verontschuldigingen voor mijn onstuimige en boude handelswijze. Mijn vrouwtje zal u zeer dankbaar zijn voor uw medicijn.”Het waren zijn laatste welgemanierde en warmhartige woorden.Hij liep door het hoge gras. De sprieten reikten tot aan zijn broeksriem. Het mini-flesje met rode inhoud torende overal boven uit. Aan de dikke boom keerde hij zich om, keek naar mij en stak met zijn beide armpjes zijn reuzenfles omhoog. Ik wuifde even en glimlachte.

Marc M. Aerts
0 0

Lilliputternamaakgrasmatjes

“How do you like your eggs prepared?” vroeg Bill, de uitbater van B & B The White House in Lahinch aan de Atlantische kust van Ierland. Jaja, er wachtte ons een flink ontbijt. Miel nam de full option, op zijn Iers dus: spiegelei met worst en ham. Jan en ik kozen voor een gewone sunny side up. Hadden we gezondigd zoals onze reisgenoot, dan zou het een te grote aanval geweest zijn op ons al te hoge cholesterolgehalte. Miel had daar lak aan. Maar Jan blijkbaar even later ook, toen ik zag hoe hij de smeuïge Ierse boter driedubbeldik op zijn toast smeerde, tussendoor al slurpend aan zijn hot chocolate milk. Miel en ik namen een ganse koffiepot voor onze rekening.  De voorkamer waar we ons ontbijt naar binnen smikkelden was een toonvoorbeeld van kitscherige decoratie. Elke kast, bijzettafel of schouw puilde uit van kleurige, porseleinen beeldjes en golftrofeeën. Gedurende de rest van de week zouden we inderdaad merken dat Ierland heel wat greens telde en dat deze sport het elitaire al lang overstegen was. Onze ouwe getrouwe Bill kon er blijkbaar wel wat van; vandaar de menigvuldige ornamenten met minigolfballen, dito clubs en lilliputternamaakgrasmatjes. Ziezo, onze magen waren méér dan gevuld en onze valiezen opnieuw ingeladen. We waren klaar voor een nieuwe ontdekking. Het was mooi weer geworden. Het voelde een beetje frisjes aan, maar het was nog vroeg en het zeebriesje deed zijn best om eventuele houtenkoprestanten weg te blazen. Kom Ierland, verbaas ons!

Marc M. Aerts
0 0

Veertig tinten groen

“Schuun hè” zei een Oostvlaming die achter mij in het vliegtuig zat. We keken door hetzelfde venstertje naar buiten. Het was inderdaad prachtig. Een enorm lappendeken strekte zich onder ons uit. Als ik vroeger in één of andere toeristische brochure een beschrijving las van dit groene eiland of ik hoorde een reiziger zijn relaas doen over zoveel verschillende tinten groen die Ierland tentoonspreidde, dan dacht ik, als een ongelovige Thomas, dit moet ik eerst zelf zien, met mijn eigen ogen. Men had echter niet overdreven. Het Keltenland, dat zijn natuurschoon diep onder ons prijsgaf, was immens mooi. Of die ongelovige Thomas later heilig werd verklaard weet ik niet meer, maar hij moest maar eens in de leer gaan bij zijn kompaan Saint Patrick, de patroonheilige van dit gezegende land. Hij zou vlug geloven. Ik neuriede "I’m a believer", een vrolijk melodietje, gecomponeerd door een toen nog jonge Neil Diamond, en naar de top van de Amerikaanse charts gezongen door de Monkees, een miezerig Amerikaans afkooksel van de Beatles.   Eerder die dag checkte ik in op Zaventem en spendeerde een uurtje in de vertrekhal waar een Vlaamse schone met lange blonde vlecht flaneerde. Zij stal de show en menig mannenhart. Toch zeker het mijne. Vreemd dat op dit soort vergrijp nog geen langdurige gevangenisstraf staat. Als dit kwaliteitsvolle lichaamsgehalte zich ook zou etaleren in mijn land van bestemming, dan zat het goed. Prinses Rapunzel - je weet wel: het sprookje van het prinsesje met haar lange vlecht, opgesloten in de hoge slottoren - zag ik niet meer terug. Zij vertrok met haar - wat dacht je - belachelijke vriendje en met de noorderzon naar het zuiden. Neen, voor mij geen idiote strandvakantie. Ik ging mijn cultuur verrijken in Ierland. Het land met wel veertig tinten groen.

Marc M. Aerts
0 0

Ver

Lourmarin: het bleef een lieflijk gezicht. Ik parkeerde dicht bij het kasteel en begaf mij eerst naar café Gaby. Het terras nodigde mij aanlokkelijk uit. Veel plaats was er niet meer. Het kleine dorp trok vele toeristen aan en er waren maar een beperkt aantal zitplaatsen te begeven. Ik behoorde tot de happy few en was niet van plan het eerstvolgende uur mijn zuurverdiende zitje af te staan. Het was altijd amusant het komen en gaan van de wandelaars te bekijken. Meestal was het ook grappig, zoals met die sjieke Amerikaanse dame die geen weg wist met haar dure huur-Mercedes-Benz (ik dacht aan het gelijknamige liedje van Chuck Berry). Mevrouwtje was blijkbaar gewend te parkeren zoals in haar thuishaven met zijn oversized parkings bestemd voor oversized limousines en dat lukte hier natuurlijk niet in dit piepkleine dorpje. Ik bestelde aan de garçon, die er eerder uitzag als een overjaarse gigolo, een frisse pint en une tarte aux poireau. Het heerlijk blonde gerstenat deed deugd, nadat ik de zon zolang gekoesterd had, en was op een wip opgedronken. Toen kwam het eenvoudige, maar lekkere preitaartje en dus vroeg ik ook maar een begeleidend glaasje witte wijn. Ik kreeg het terstond. Het was boordevol, zodat ik er eerst een slokje uit moest puren zonder het vast te nemen. Zonde om er maar een ietsje van te verspillen, dacht ik. Na mijn kleine lunch en een volgende blanc de blanc, strekte ik weer de benen om een bezoekje te brengen aan een mooie geschenkenwinkel. Het was nog steeds dezelfde oudere, deftige Franse dame die haar boetiek uitbaatte. Ik snuisterde wat rond, toen een grote, slanke jongedame met kort zwart haar, gekleed in een lange zwarte zomerjurk, kwam binnengestapt. De dames kenden elkaar en spraken over koetjes en kalfjes. Wel viel mij op dat de mademoiselle een opvallend, buitenlands accent had, dat ik niet direct kon thuiswijzen. Ze verdween opnieuw en een opgetutte en platinablonde Amerikaanse kwam binnen, vroeg wat uitleg omtrent een zilveren theeservies en verdween weer. Ik naderde de kassa en zei tegen de bazin dat ik hier vorig jaar nog geweest was en een fotokader had gekocht. We hadden toen nog een levendig gesprek gevoerd. “Ik dacht, toen u binnenkwam, dat ik u al eens ontmoet had,” zei ze. Ze verwees naar de vorige bezoekster: “Het krioelt hier van de Amerikanen,” merkte ze op, “en ze drijven de prijs van het onroerend goed naar onwerkelijke hoogtes.” Dat had ik inderdaad gemerkt als je in de vitrines keek van de vastgoedmakelaars. Een miljoen euro’s waren niet moeilijk kwijt te geraken. Ik nam afscheid van de vriendelijke dame en begaf mij naar de kunstgalerij die er tegenover gelegen was. Ik staarde onmiddellijk in de donkerbruine kijkers van la jeune femme en noir. Zij was het dus die de galerij uitbaatte. Twee kunstenaars stelden tentoon: een beeldhouwer en een schilder. Le sculpteur maakte enig mooie, menselijke figuren in brons. Ware het niet dat ze zeer prijzig waren, dan had ik graag zo eentje een plaatsje in mijn living willen bezorgen. Le peinteur was Daniel Brousse en zijn werken waren echte parels van de aquarelkunst. Dat heeft natuurlijk zijn prijs. De originelen waren voor mijn beurs onbetaalbaar, maar je kon er ook reproducties, met beperkte oplage, van kopen. En vermits ik nog een open plek op mijn livingmuur op te vullen had, was ik vlug bereid een relatief kleine som neer te tellen. De mooie dame pakte het ‘zicht over Lourmarin’ mooi in, en ze vroeg me waar ik vandaan kwam. “België,” antwoordde ik. “Dat was één van de mogelijkheden waar ik rekening mee hield,” lachte ze me gul toe. Er ontstond een klein brandje binnen in mezelf en ik dacht: pour un flirt avec toi, je ferais n’importe quoi, pour un flirt avec toi. Zij was, je gelooft het of niet, van Alaska. Na een vakantie in de Provence had ze besloten zich hier te vestigen en een galerie d’art te openen. Van het noordelijke Alaska (véél noordelijker kan bijna niet) naar dit zuiderse land moest toch een hele stap betekend hebben. “Maar daar heb ik totaal geen moeite mee gehad,” lachte ze breed uit.Met zo’n smile kom je natuurlijk ver. En ze kwam van ver.Ik was tijdens deze vakantie vele Amerikanen tegen gekomen. Zij was veruit de aantrekkelijkste. By far.

Marc M. Aerts
0 0

Vertrokken en vertrekken

Mijn auto betrad voorzichtig de kiezels van de oprijlaan, en we naderden Château La Canorgue. Ik parkeerde links onder de oude platanen en merkte op dat ik niet alleen was. Er stonden nog twee auto’s, één met Zwitserse en één met Franse nummerplaat. Ik ging de poort binnen en stond op een kleine binnenplaats. Rechts was er een deur die toegang verschafte tot la chambre de dégustation. Ik duwde het houten ding open en betrad het heiligdom. Dadelijk kwam ik oog in oog te staan met een jong Amerikaans koppel. Zij waren het met die huurauto met Frans kentekenbewijs. Het andere, wat oudere paar moest dan wel uit Zwitserland komen. Een mooie, voorname Franse dame trachtte de Amerikaanse jeugd op weg te helpen. De vrouwelijke kant van the American couple was de polyglotte, want zij deed al het vertaalwerk. Het waren hooguit mid-twintigers en ze zagen er uit als zijnde van (be-)goede huize. Hij vroeg telkens aan de kasteelvrouwe een bepaalde wijn te mogen proeven. De gastvrouw gaf tekst en uitleg in het Frans en de Amerikaanse vertaalde het voor haar boyfriend. Neen, getrouwd waren ze vast niet. Ik had de indruk dat hij het ganse wijnarsenaal wilde leegdrinken om daarna – zonder iets te kopen – goed beschonken verder te reizen met zijn vriendinnetje/tolk als chauffeur natuurlijk. Vrouwen kunnen nu eenmaal multitasken. Bij de pientere gastvrouw begon het te dagen en ze wendde zich tot mij. Ik vroeg de Viognier - mijn ontdekking van de avond ervoor - te mogen proeven. Geen probleem uiteraard. Hij was exquis. Tevens zag ik dat ze ook hun Chardonnay en hun rode wijn aanboden, dus vroeg ik ook die andere witte eens te mogen degusteren. Ook deze was voortreffelijk en had hetzelfde prijskaartje. Ik vertelde de châtelaine dat ik haar superbe wijn in een naburig hotelletje had gedronken en dit leek haar wel te bevallen. Ondertussen keek ik even rond in het wat wanordelijke maar gezellige kamertje. Ook de Zwitsers waren met hun proeverij gestart. Ze zagen er niet direct erg happy uit, maar ja die Zwitsers zijn meestal ook zo gereserveerd en ook niet echt vriendelijk te noemen. Anders was het gesteld met de Engelsman die kwam binnenwaaien. Hij hoefde helemaal niet te proeven. Hij wilde enkel zijn voorraad aanvullen. “Ik kom hier meermaals per jaar sinds ik mij hier in de buurt een mas heb gekocht. Hun wijn is uitstekend” verduidelijkte hij aan the American rookie en gaf hem een knipoogje. L’Americano bleef maar uitleg vragen en evenveel drinken. Ik wist genoeg en bestelde vier kartons Viognier. In een wip had de kasteelvrouw mijn bestelling klaar en ze deed er comme cadeau een fles Chardonnay bovenop. Een vrouw die haar wereld kent, dacht ik bij mezelf. Ik betaalde en laadde het bacchusvocht in mijn auto. De koffer, die ik vergroot had door de achterbank weg te kantelen, zat goed vol: een gedemonteerde mountainbike, een bijpassende valhelm, een voetpomp, een schilderij uit een galerie in Gordes, een pas gekochte windgong uit Maussanne, nog wat snuisterijen en dan de Viognier. De vlotte Engelsman kocht zes kartons rode wijn en weer was hij naar zijn Provençaalse woonstee vertrokken. De Zwitsers verlieten het kasteel. De man droeg een karton. Ze stapten in hun auto en vertrokken. Nog voor ik alles had ingeladen was het jonge koppeltje ook buitengekomen. “Het kost te veel om de wijn in Amerika te krijgen” zei het broekventje verontschuldigend tegen de vriendelijke kasteelvrouw. Ze trachtte geen spier te vertrekken.   Ik belandde, via een smalle zandweg, aan de achterzijde van het landgoed waar een vriendelijke man me begroette. Hij leek me wel de kasteelheer, weliswaar niet gekleed in fluweel en brokaat maar in een eenvoudige overall. Enkel op die manier kan je deze delicate wijn maken. Nog een nacht verbleef ik in deze heerlijke landstreek om dan naar huis te vertrekken.

Marc M. Aerts
0 0

Twee Amerikanen in Bonnieux

Mei 2000. Ik stuurde mijn autootje naar Bonnieux, een bergdorpje in de Provence dat geroemd wordt als één van de mooiste in Frankrijk. Het jaar voordien was het slechts een tijdelijke stopplaats geweest en nu wilde ik de kennismaking eens overdoen. Het stratenplan stond nog in mijn geheugen gegrift dus moest het de vorige keer toch indruk gemaakt hebben. Ik had nog enkele ansichtkaartjes van mijn vorig vakantieadres in een postbus te stoppen en toen ik deze had gevonden lachte een terrasje me toe. “Cela fait trois euros cinquante” zei het dienstertje tegen het Amerikaanse koppel tegenover me. De man betaalde met een briefje van twintig. “Hoeveel was het?” vroeg de vrouw aan haar echtgenoot. Hij zei niks en haalde zijn schouders op. “The waitress said it was three euros and fifty. Trois euros cinquante” vertrouwde ik, enigszins stout, de Amerikaanse toe. “Oh, thank you,” zei ze vriendelijk maar wat verbouwereerd. Ik bleef vrijpostig: ”That’s the advantage of being Belgian, we speak any language”. Ik geef toe, ik overdreef een beetje, maar ja ik was ver van thuis en niemand, buiten het Amerikaanse koppel, hoorde mij dat zeggen. “Is that so?” vroeg ze zich wel degelijk af.Ik kon er niet aan weerstaan om ééntalige Amerikanen eventjes te wijzen op onze polyglotte opvoeding in het kleine België. “Have you ever been to America?” had ze graag geweten. Ik knikte. “Wij wonen in Washington,” zei ze, “it’s a beautiful city”. Dat wilde ik graag geloven. “Nu gaan we naar Ménerbes waar deze schrijver heeft gewoond” en ze wees naar het boek op tafel ‘A year in Provence’. “Is Peter Mayle dan verhuisd?” vroeg ik. “Jaja,” zei ze.“Waarschijnlijk kreeg hij teveel bezoek van uw landgenoten” repliceerde ik op een alweer stoute manier. Maar mijn boude uitspraak viel in goede aarde en het koppel kon erom lachen alhoewel ik ze ervan verdacht mij in hun hoofd als brutale vlegel te verwensen. Wijselijk verborg ik mijn verlegenheid dat ook ik, zoals zovele Amerikanen, Engelsen, Hollanders en ga zo maar door, deze streek pas echt had leren kennen door de boeken van deze gewezen Engelse reclameman. Maand na maand beschreef hij in zijn befaamde roman de lotgevallen van hem en zijn vrouw tijdens de eeuwigdurende opknapbeurt van hun lieflijke Provençaalse woonstee. Tijdens het lezen van het boek kreeg je algauw zin om je wagen, de trein of een vliegtuig te nemen hier naartoe. Ik toch. “Enjoy your stay here,” zei haar echtgenoot en rechtte zijn rug. De dame uit Washington stond ook op en knikte instemmend. Ik bedankte ze en wenste hen hetzelfde toe. Ze begonnen aan hun volgende kleine trip. Dat hadden ze dan van de Europeanen geleerd. Zij maakten niet dezelfde fout als de meeste van hun landgenoten met hun: ‘if it’s Tuesday, this must be Belgium; if it’s Thursday this must be Rome …’

Marc M. Aerts
0 0

Ismet Kaplan

1“Hoe is je naam?” vroeg de oude man.“Ik heet Kaplan meneer. Ismet Kaplan.”De grijsaard speelde zijn rol goed in café Klein-Azië.“Waar ben je geboren?” ging hij verder.“Ik ben hier in Gent geboren meneer en hier in de Sleepstraat opgegroeid maar mijn ouders zijn allebei afkomstig van Demre in Turkije?”“Haha en waar ligt dat?”“Niet ver van Kemer, meneer, vele Belgen kennen dat van hun zomervakantie” zei Ismet.“Dat klopt jongen. Ik ken dat ook. Zing nu het liedje maar, je weet wel, dat van Moriaantje”De jonge kerel begon te kwelen: “Moriaantje, zo zwart als roet, ging eens wandelen zonder hoed. En het zonneke scheen op z’n bolleke en hij droeg geen parasolleke”.“Goed zo, ik heb jouw adres, ik laat je nog iets weten.”“Merci meneer”. En weg was Ismet. De oude man met zijn witte baard begon tijdig aan zijn voorbereidingen. De scholen waren gesloten en het grote verlof nog maar pas aangebroken. Al sinds half twee die middag was de ene na de andere jonge Turk bij hem langs geweest om te solliciteren voor de job van Zwarte Piet. Nochtans had de aankondiging, geschreven op een schamel a-viertje, slechts enkele dagen aan het raam gehangen. Maar ja, het was een succes en pas na vijven ging de laatste Zwarte-Piet-in-spe naar buiten. “Zeg Jules” zei de ouwe, “dat koppel van de stoffenwinkel hier tegenover, zouden die voor een prijsje ook geen jutezakken voor mij kunnen stikken? Want ik ga er veel nodig hebben dit jaar.”“Ik zal het ons Irma eens laten vragen’ zei de waard, “ze moet morgen toch langs gaan want ze heeft twee nieuwe gordijnen laten maken”.“Zeg, en nog iets, kent gij een goedkope invoerder van appelsienen en mandarijntjes? Het fruit is toch zo duur in de Colruyt tegenwoordig. Het contract voor de chocolade letters en het jongensspeelgoed is gelukkig al in orde. Maar elk jaar opnieuw is er misère met dat speelgoed voor de meisjes. Ik weet niet hoe dat komt, maar het is zo.”Jules stak zijn tengere schouders even omhoog en mompelde wat.De oude met zijn tabbaard deed zijn met gouddraad doorstikte kazuifel aan en sloeg een donkerrode cape om. Dan zette hij zijn roodwitte mijter op.“Jules, vraagt ge eens aan Irma of ze even op het café wil letten, dan kan jij me helpen met het bestijgen van mijn paard Slecht Weer Vandaag.”“Het is inderdaad slecht weer vandaag” moest de kastelein toegeven. Hij hielp de oude maar kwieke man op zijn witte schimmel. De ganse dag was het drukkend heet geweest en nu volgde het onvermijdelijke onweer. Er was geen mens op straat te bespeuren. Jules stak hem nog vlug zijn lange staf toe. Dan vertrok het paard in galop. Even dacht Jules dat hij iemand hoorde neuriën “Zie de maan schijnt door de bomen…” 2Ismet was een hele goede Piet. De beste Piet. De Opperpiet. Zoals hij op de muren en daken kon klimmen. Niemand deed hem dat na.“Beste jongen, beste Ismet, vanaf nu noem ik je Nicodemus, mijn Opperpiet. Vind je dat goed?” zei de oude met zijn witte baard.“Natuurlijk, meneer, dank u wel.”“Om het te vieren gaan we naar Fréke Patéke, hier om de hoek. Hij maakt de beste moorkoppen van West-Europa.”“Wat zijn moorkoppen, meneer?”“Weet je dat niet jongen? Een moorkop is een ronde soes gevuld met slagroom. Bovenop is het geglazuurd met chocolade. Fréke doet er altijd een extra toef slagroom op en een partje mandarijn of een stukje ananas. Loopt het water al niet uit je mond? Trouwens, je moet me ook niet meer meneren, zeg maar gewoon Sinterklaas. Zoals iedereen.”Twee moorkoppen en een grote kop koffie met een scheutje jenever gingen er lekker In bij Sinterklaas. Ismet hield het bij warme chocolademelk. Die moorkoppen zag hij niet zitten. Ze deden hem te zeer denken aan zijn jonger, nogal mollig, broertje.“We gaan seffens naar de stoffenwinkel tegenover Klein-Azië om je een echt Pietenpak aan te meten. Weet je wel hoe zo’n pak eruit ziet, Nicodemus?”Het deed de oude goed om zijn nieuwe helper Nicodemus te noemen. Hij had er al vele gehad. Allemaal opperbeste Opperpieten. Maar ja, hij, de enige echte Sinterklaas had het eeuwige leven, maar de pieten niet. Daarom moest hij regelmatig nieuwe zwarte Pieten ronselen, zoals hij dat afgelopen zomer in de buurt van de Gentse Sleepstraat gedaan had. Ondertussen waren we al november. Gisteren had het voor de eerste keer gesneeuwd en het naamfeest van Sinterklaas kwam al erg dichtbij.“Ik zal je eens vertellen hoe een echt Opperpietenpak eruit ziet maar we gaan dat doen bij Jules in het café. Ik in de fauteuil en jij op een stoel aan de andere kant van de houtkachel. Er is niks zo gezellig als een knetterend vuur met een goeie trappist in de ene hand en een havanasigaar in de andere. Ik heb vorig jaar die sigaren voor mijn Sinterklaas gehad van mijn pieten. Tof hè, dat ze zo aan je denken. Gij rookt geen sigaren zeker, Nicodemus? Eerder een waterpijp of zo?”“Ik rook helemaal niet, Sinterklaas. Ze zeggen dat dat slecht is voor uw gezondheid. Maar dat zal u wel weten,hè?”Die ‘u’ stond de oude man wel aan. Ismet was zo beleefd en vriendelijk. Jaja, hij verdiende het om vanaf nu als Nicodemus door het leven te gaan. Zijn vroegere Opperpiet had Sinterklaas in Spanje achtergelaten. Hij was te oud geworden, te stram en te grijs. Hij woonde nu op de bovenverdieping van de Andalusische haciënda die Sinterklaas meer dan vijfhonderd jaar geleden had laten metselen door enkele ‚moorkoppen’, die ook het Alhambra gebouwd hadden. Als Sinterklaas zou terugkeren uit de Lage Landen, dan zou hij wel voor de oude man zorgen.“Ha Jules, voor mij een donkere Westmalle en voor Nicodemus, jaja, je hoort het goed, voor mijn nieuwe Nicodemus, een muntthee met extra veel suiker.”“Goed Sinterklaas en een sigaartje zeker?”. Jules was blij dat zijn vriend weer in het land was. Het was van juli geleden dat hij hem nog gezien had.“Deze nacht gaan we oefenen, hè Nicodemus, op de besneeuwde daken. Schol, we klinken op een goede afloop, niet een goede afgang hè.” De oude man schaterde het uit. Hij had er wel zin in.Drie trappisten en evenveel munttheetjes later gingen ze op weg in de donkerte van de nacht: Sinterklaas hoog gezeten op Slecht Weer Vandaag en Nicodemus met een juten zak over zijn rechterschouder.Irma en Jules gingen slapen. Ze hadden maar twee klanten gehad die avond. Hun andere stamgasten hadden het allemaal laten afweten omwille van het gure weer. Bar koud was het en het sneeuwde zoals aan de Noordpool in putje winter.Een uur en een sneeuwvacht van tien centimeter later hoorde je Sinterklaas roepen: “Allez Nicodemus, gaat het niet?”“Jawel, Sinterklaas, het gaat wel maar het valt soms ook, als u begrijpt wat ik bedoel? De daken zijn wel erg glad en de zak is ook zeer zwaar, maar voor de rest hoort u mij niet klagen hoor.”“U, u” herhaalde Sinterklaas goedkeurend en binnensmonds. Zijn Opperpiet bleef zelfs supervriendelijk in deze moeilijke omstandigheden.Plotseling werd Ismet opgeschrikt door een brandweerwagen en een politiecombi. De goedheiligman was met zijn schimmel al enkele dagen verder. Een agent riep:“Kom onmiddellijk naar onder of wij komen naar boven.”Ismet, behendig als hij was, was op een wip beneden.“Wat deed je daarboven op die daken met die gekke kleren aan je lijf? Zeg me eerst eens: hoe is je naam.”“Nicodemus, meneer de agent.”“Jaja manneke en dan ben ik Sinterklaas zeker” proestte de politieman het uit.“Nee, Sinterklaas is gindsboven. Ik kon hem niet volgen. Hij heeft tenslotte een paard en het is Slecht Weer Vandaag.”“Ja, dat het vandaag slecht weer is, dat moet ge mij niet zeggen hè Nico.”De twee tuurden naar boven en zagen niets. Nicodemus dacht nochtans dat hij in de hoge verte paardenhoeven hoorde kletteren.“Kom jij maar eens mee naar het politiebureau, dan mag je het daar nog eens gaan uitleggen.”Ismet voelde zich even geen Nicodemus meer.Hij werd uit voorzorg die nacht opgesloten in een cel. Ismet kon er niet mee lachen en beukten met zijn beide handen op de deur.“Daar wordt aan de deur geklopt, hard geklopt, zacht geklopt …” 3De kindjes in de Kongostraat vanaf huisnummer 15 keken zeer beteuterd de volgende morgen. Het suikerklontje en de wortel die ze de avond ervoor voorzichtig in hun schoentjes hadden gedeponeerd lagen er nog steeds onaangeroerd. Waren ze dan stout geweest? Of werd Sinterklaas wat vergeetachtig?“Waar is Nicodemus toch?” vroeg Sinterklaas zich af. Waar kon hij terecht zo vroeg op de morgen? De politie misschien. Ja, de arm der wet, die zou hem wel kunnen helpen. Hij parkeerde zijn witte schimmel aan de Antonius Triestlaan waar het algemeen politiecentrum gevestigd was. Hij voelde zich ook een beetje triest, want hij was halverwege de nacht zijn Opperpiet kwijtgespeeld. Hoe dat was kunnen gebeuren begreep hij nog altijd niet.Toen hij binnenging werd niet dadelijk aandacht aan hem besteed. Ze waren hier in Gent al straffere zaken tegengekomen. Uiteindelijk sprak een vriendelijke dame hem aan.“U zoekt iets of iemand, meneer?”“Ja juffrouw, ik zoek mijn helper Nicodemus. Ik ben hem namelijk vannacht kwijtgeraakt”.“En heeft hij ook een achternaam, die vriend van u?” vroeg de agente ietwat ongelovig.“Tja, zijn vroegere naam was Kaplan, Ismet Kaplan. Een goeie jongen hoor. Ik heb zelden zo’n goede Opperpiet gehad als hij.” Sinterklaas keek een beetje vertederd toen hij dat zei.“Ah, nu begrijp ik het” zei de agente, “had hij een hemelsblauw kostuum aan, met een pofbroek en zwarte kousen?”“Ja en hij droeg op zijn hoofd een blauwe pet met een pauwenveer” voegde de oude man met de witte baard eraan toe. ‚Dat moet Ismet zijn, mijn nieuwe Nicodemus. Wat een geluk dat u hem gevonden heeft. Is alles goed met hem? Hij is toch niet van het dak gevallen daar in de Kongostraat? Het was er zeer glad. Hij heeft zich toch niet bezeerd? Waar is hij?” informeerde een bezorgde Sinterklaas.“Alles is goed met hem, meneer. Maar we hadden hem uit voorzorg opgesloten omdat we niet goed wisten of hij wel de waarheid sprak. Zingt hij altijd Sinterklaasliedjes?”“Jaja, dat kan hij als de beste. Ik heb ze hem allemaal aangeleerd uit mijn grote Sinterklaasliedjestekstenenmuzieknotenboek”.“Ik zou uw vriend kunnen vrijlaten, meneer, maar vermits wij hem vannacht hebben moeten verbaliseren omwille van straatlawaai en een buurtbewoner ons daarop heeft gewezen, dien ik wel een borg te vragen van 110 euro.”“Dat is geen probleem, juffrouw” zei Sinterklaas rustig. Hij nam zijn juten zak en haalde er een buidel uit. “Hier heb je een zak gevuld met gouden dukaten, misschien zit er ook nog een apennootje tussen of wat marsepein. En zie, hier is ook nog een chocoladen zwarte piet voor alle moeite die je gedaan hebt. Lijkt hij niet wat op Nicodemus? Gaat u hem nu vlug halen want het begint slecht weer te worden. Hoor, de wind waait door de bomen.” 4Ismet verscheen in de deuropening.“Ha Nicodemus, kom eens hier bij Sinterklaas, kapoentje dat je bent.” Hij klopte Ismet vriendelijk op de schouder. “Je hebt me even doen schrikken. Ik kan je echt niet meer missen. Sinterklaas wordt echt wel oud, weet je. Vorig jaar was ik nog maar duizendzevenhonderdtweeëndertig, maar nu is daar weer een heel jaar bijgekomen.”Hij richtte zich even terug tot de agente: “Heb je misschien ook kinderen en hebben ze hun schoen gezet gisterenavond?’“Ja, ik heb twee kinderen, een jongetje van vijf, Dimitri, en een meisje van drie, Jinte. Ze waren erg teleurgesteld vanmorgen toen ze geen snoepjes vonden. Ik vond het ook wel erg voor hen. Bent u de echte Sinterklaas?”“Hoezo, zijn er dan ook andere? Onechte? Trouwens, waar wonen jullie dan wel?” vroeg de oude man zich af.“In de Kongostraat nummer 21, Sinterklaas”.“Ben je even daarvoor gevallen Nicodemus?”“Ja, ik ben door de politie naar beneden geroepen op het dak van nummer 13” zei Ismet.“Dan begrijp ik het” zei de Sint, “daarom hebben Dimi en Jinte geen cadeautjes gekregen.”Hij greep alweer in zijn juten zak en haalde er een brandweerauto uit en een barbiepop met een politieuniform.“Dat zal hen wel blij maken, hoop ik” zei Sinterklaas.“Daar ben ik zeker van” lachte de agente, “ik zal hen veel te vertellen hebben.”Sinterklaas en Nicodemus namen afscheid. Ismet mocht achter de oude man op de schimmel zitten en ze gingen op een drafje richting haven. Ondertussen moest Sinterklaas iets bekennen aan Ismet: “Weet je Nicodemus” zei hij, “Ik ben duizendzevenhonderddrieëndertig jaar geleden geboren in Myra, en weet je hoe die stad nu heet: Demre, de stad waar je ouders vandaan komen. Is dat geen toeval? Ik zou zo bijna je betbetbetbetbetbetbetbetbetbetbetovergrootvader kunnen zijn. Maar eigenlijk ook niet hè, want tenslotte ben ik bisschop.”Toen ze toekwamen in Portus Ganda sloeg Sinterklaas zijn arm om zijn helper en zei:“Het grote werk gaat nu beginnen Nicodemus”.Ze zagen in de verte een rookpluim en de oude man zong vrolijk:“Zie ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan”.

Marc M. Aerts
0 0

Gesprek met een bijna-vierjarige

Vandaag was het de tweede kampdag van Lowieke. Hij moest groene kleren dragen en er zou geverfd worden …Dat is er aan te zien wanneer ik hem om vier uur ga halen. De regen valt met bakken uit de lucht. Ik parkeer mijn autootje en volg een vrouw waarvan ik vermoed dat ze de weg wel weet te vinden. Ze vervoegt een andere dame onder een afdakje. 'Niet veel volk' denk ik. Dan zie ik in de verte een deur opengaan en daar verschijnen plots tientallen kinderlichaampjes. Op weg daarheen bemerk ik onder een nog groter afdak een grote groep mama's, papa's, oma's en opa's die hun oogappeltjes komen ophalen. Als zijn ze zelf kinderen, stuiven ze, met hun paraplu in aanslag, op de geopende deur met vele kinderkopjes af.Een mama met een lichaamslengte van minstens een meter tachtig maar met het verstand van een nuljarige baby, vind het noodzakelijk om menig kinderhart de weg naar buiten te versperren. Gelukkig is er een attente opvoedster die alle grote (lees kleinzielige) mensen terug naar de speelplaats verwijst.Dan zie ik het zoekende gezichtje van Lowie.'Opa, opa' roept hij vrolijk en opgelucht, want je weet maar nooit wanneer die oude, verstrooide opa's komen opdagen.Hij baant zich een weg tussen de mastodonten van grote (lees weinig verstandige) mensen.'Opa, ik heef geverfd' zegt hij triomfantelijk.Ik bekijk hem van kleine kop tot kleine teen.'Ik zie het' zeg ik en wijs naar zijn met verf besmeurde broek.'Das nie erg hè opa' vraagt hij lichtjes beteuterd.'Neen, dat is niet erg jongen. De kleren die je draagt op dit kamp mogen vuil worden’.Lowie haalt opgelucht adem.Nadat we zijn rugzakje en regenjasje hebben opgepikt gaan we onder opa's paraplu naar de auto. Ik riem hem vast in de kinderstoel en zet koers naar het huis van zijn ouders. Net vertrokken zegt hij:'Opa, ik moet wel plassen'.'Dat is geen probleem' antwoord ik, 'we zijn dadelijk thuis'.'Maar ik moet wel dringend plassen' riposteert hij heel gevat.We moeten slechts enkele kilometers en evenveel minuten rijden, dus zeg ik hem:'We zijn er bijna. Kan je nog even wachten?''Ik zal nog even ophouden' weet Lowie mij te zeggen, 'maar ik moet wel dringend'.'Dat is flink Lowieke. Grote jongens kunnen al even wachten en hun pipi ophouden' is mijn antwoord (hoe gevatter kan je zijn ...).'Maar het is wel dringend' herhaalt hij nog even, om zeker te zijn dat ik het begrepen heb.'Ik heef nog niet in mijn broek geplast' zegt mijn kleinzoon honderd meter verder en zes seconden later.Ik begin mij langzamerhand zorgen te maken.'Dat is goed jongen. Jij kan al goed ophouden' is mijn repliek.'Maar ik moet wel dringend plassen' hoor ik hem zeggen, waarbij ik hem verdenk dat hij toch stiekem een eerste straaltje loost.'Als je nu in je broek plast dan zijn je kleren nat, maar dan is de autostoel ook helemaal nat en dan moet opa die wassen' probeer ik Lowie aan zijn verstand te brengen in de hoop dat dit de aandrang van mijn kleinzoon zal temperen.'Ja, en da mag nie' is het wijze besluit van de kleine.'Maar ik moet wel dringend'. Met deze woorden onderstreept hij zijn betoog.'Kijk Lowieke, we zijn in uw straat. Nu mag je bijna plassen' probeer ik aan mijn Manneken Pis uit te leggen.'Ja oef, want ik moet wel dringend, hè opa'. De korte rit lijkt uren geduurd te hebben.'Ik parkeer de auto, ik neem je uit je autostoel en neem je rugzak en jasje' murmel ik om hem bezig te houden.'Loop maar naar de voordeur'. De seconden tikken voorbij.De deur gaat open en Lowie gaat 'op zijn gemak' naar het toilet.'Eerst het lichtje aandoen' zegt hij, terwijl ik denk: ‚Vooruit, doe wat je moet doen'.Dan hijst hij zich op de toiletbril.'Ik doe pipi' zegt hij, 'en ik heef nie in mijn broek geplast'.Dat laatste, daar moet ik me nog even van overtuigen. Ik kijk in zijn onderbroekje en zie een minuscuul vochtig vlekje.'Flinke jongen, mijn Lowieke' denk ik en geef hem een kusje.

Marc M. Aerts
25 0

Doorslecht

Een doordeweekse donderdagnamiddag in een supermarkt van de goedkopere soort. De speciale aanbieding waarvan sprake in de reclamefolder is pas geldig vanaf volgende week. Niks aan de hand. Dan keren we binnen een week wel weer.Toch maar even twee andere prullaria gekocht. Dan richting kassa. Het is weer goed druk. Ik gok op kassa 2. De overige kassa’s slibben ook dicht. Heb ik mij dan alweer vergist? Het gaat geen moer vooruit. Voor mij staat een propvolle kar maar de persoon die erbij hoort is verdwenen. Ik kijk even naar de loopband. Drie dingen heeft de onbekende erop gelegd en is dan in rook opgegaan. Op zoek naar sigaretten misschien? Maar die liggen toch aan de kassa! De halve loopband ligt vol met koekjes, wafels, chocolade, snoepjes en ijs. De vrouw die het kocht staat te wachten om te betalen. Geen wonder dat ze er zo ‚gezond’ uitziet. Snoep nog maar wat méér, denk ik bijna luidop.Plots duikt mister X op. Zelfs bij dit warme weer draagt hij een crèmekleurige sportpantalon met daarop een blauwe trui met witte knopen en daaronder een hagelwit hemd. Opvallend is zijn blauw-met-witte-stippels vlinderdasje. Hij is zo weggelopen uit een of ander herenmodeblad.Het ‚gezonde’ meisje zet even het ‚volgende klant’-bordje achter haar drie aankopen: een mango, een druiventros en een broccoli. Dus toch gezond. De koekjes en aanverwanten behoorden bij een eerdere klant die last had om te betalen. Wat ben ik toch een slecht persoon die onmiddellijk het ergste van zijn medemens denkt!Ondertussen is mister X begonnen om op zijn beurt de loopband vol te laden. Zelfs met dit goedkope assortiment zal zijn rekening seffens flink oplopen. Waarom heeft hij mij niet laten doorlopen? Ik, met mijn twee stuks in mijn handen, moet nu wachten op meneer die de halve winkel heeft leeg gekocht!Nog maar net gaat deze gedachte door mijn terneergeslagen hoofd of ik hoor een vriendelijke mannenstem tegen mij zeggen: ‚Maar meneer, gaat u toch voor. U hebt slechts twee dingen gekocht. Alstublieft’. Mister X wijst met zijn twee armen naar de kassierster. Ik ben even uit mijn lood geslagen en ben net in staat een stil dankjewel uit te spreken. Mijn som is vlug gemaakt en ik dank de kassierster en nogmaals de Heer X. Wat ben ik toch een slecht mens die dadelijk vooroordelen heeft!Op weg naar mijn wagen tover ik een glimlach op mijn gezicht. Toch een vriendelijke man … of zou hij een homo zijn … wat ben ik toch een slecht mens die nooit eens gelooft in de goedheid van een ander. Ik ben slecht. Doorslecht!

Marc M. Aerts
0 0

Constant

Daar was haar wekelijkse donderdagavondgast. Het was stipt 7 uur.    „Ha Francine. Gij zijt Francine van de frituur. Ik ben Constant. Ik praat veel. Dat weet ge hè en dat zegt mijn moeder ook altijd en zij kan het weten want ik ben constant bij haar. Hihi, dat is een grapje hè. Mijn vader is dood. Al lang geleden. Mijn moeder zegt dat hij een mengeling was van Onze Lieve Heer en Sinterklaas. Dat heeft ze uit een liedje van Annie M.G. Schmidt, een Nederlandse mevrouw die boeken schrijft. Ze noemt haar AMG. Ik ben CMB. Constant Marc Beddegenoots. Dat is de schoonste familienaam van heel Vlaanderen zegt mijn moeder. Veel schoner dan Jansen of Peeters. Gij heet Peeters hè Francine. Francine Peeters. Francine van de frituur. Ik kan goed moppen vertellen. Kent ge die van dat Vlaams meisje die Miss België wilde worden en daarom een woordje Frans moest praten. Toen ze haar vroegen hoe ze heette en waar zij werkte, zei ze: „Je m’appelle Francine et je travaille dans une friteuse”. Hihi, dat zal wel heet geweest zijn. Ik spreek ook Frans. Ik kan al tot twintig tellen in het Frans. Meer is niet nodig, want ik heb toch nooit méér dan twintig euro op zak.” Francine wist dat ze niet dadelijk de frietjes van Constant moest bakken, noch de frikandellenworst special met currysaus. Het duurde altijd wel een kwartier eer Constant had gezegd wat er moest gezegd worden. „Moet ik uw frietjes inpakken, Constant?” „Jaja en de curryworst ook hè. De curryworst ook hè.” „Dat is dan 4 euro en 20 cent.” Constant had zoals altijd het geld al klaar en legde het op de toonbank. Dan stapte hij fluitend naar buiten. Wat als ik de prijs van de frietjes en de worst eens opsla, dacht Francine, dan zal ik dat toch eerst eens tegen zijn mama moeten vertellen. Een mengeling van Onze Lieve Heer en Sinterklaas. Ik heb Constant zijn vader toch gekend en die trok toch helemaal niet op Sinterklaas en zeker niet op Onze Lieve Heer. Die hadden alle twee een baard en Constant zijn vader toch niet. Tiens, daar moet ik nog eens over prakkeseren, dacht ze ook nog.   De volgende klant bood zich aan. „Ha Marcelleke, wat moet het zijn deze keer? Ne grote met pickles en een vleeskroket? Een verse lading frieten verdween in het dampende ossenwit. Je zag haar denken: Francine travaille dans une friteuse. Wat is daar mis mee?

Marc M. Aerts
0 0

Voor de eerste maal

Het is vrijdagavond en ik zit aan de bar in mijn geliefkoosd bruin café. Onverwacht ontmoet ik Annabel. Vorige week was ze er nog niet. Maar nu is ze er wel, samen met haar zusje en pas gearriveerd uit Frankrijk. Ze verbleef er vier jaar omwille van haar werk. Maar nu is ze definitief terug in het land. Ze is blij. Ze miste haar stad en haar vrienden. Maar die zijn er deze keer niet bij. Enkel dus haar zusje en die stelt mij aan haar voor.„Hallo Rob. Dit is mijn oudste zus Annabel. Zij logeert enkele dagen bij mij”.Het is nog vroeg op de avond en nog niet onder de invloed van enkele glazen alcohol, die mij soms helpen om de juiste woorden te vinden, wil ik haar inpakken met een onbeholpen:„Enchanté Anne, wat ben je belle”.Nog maar net hebben deze woorden mijn mond verlaten of ik heb al spijt dat ik ze uitgesproken heb. Waarom stel ik mij toch aan als een idolate tiener? Maar, wonder boven wonder, heeft mijn puberale begroeting toch een gevoelige snaar geraakt.„Je bent wel direct moet ik zeggen, maar geef toe welke vrouw gaat een complimentje uit de weg” antwoordt zij mij onverwacht. Het ijs is gebroken en de rest van de avond krijgt het ijs in haar longdrinkglas niet de kans om te smelten. „Zonde om die lekkere drank aan te lengen met water. Een beetje ijs mag maar het hoeft enkel te dienen om wat af te koelen” zegt ze verrukkelijk. Ik merk dat ik nog veel kan opsteken van haar. Als haar zus aanstalten maakt om een ander cafeetje op te zoeken, stel ik voor dat ik Annabel naar huis zal brengen. Ik vergeet met opzet te vermelden welk huis ik dan wel bedoel. Mijn thuis dus. Een gezellig appartement in de stad op slechts enkele minuten lopen van de uitgangsbuurt. Annabel is fantastisch en bij momenten hilarisch als ze vertelt over gebeurtenissen in haar jeugd of voorvalletjes tijdens de jaren die ze doorbracht in Toulouse. Voor de eerste maal sinds mijn scheiding ben ik weer verliefd. Smoor op haar zoals die puber van daarstraks. Zij is het einde. Zij is een nieuw begin. Onze handen laten even los als we thuis toekomen en ik de sleutel in het deurgat steek. Voor de eerste maal kus ik haar. Vier verdiepingen lang tot de lift abrupt stopt en onze lippen scheiden. Voor even maar. In mijn appartement vinden we dadelijk de weg naar mijn slaapkamer. Voor de eerste maal sinds ik alleen ben, ben ik niet meer alleen. Annabel is bij mij. In mij. Op mij. Van mij. Wat ben je mooi. Wat ben je lief. Wat ben je niet? Je bent alles. Voor mij. Van mij. Na de liefste vrijpartij van mijn leven, gaan we samen in bad. Het grote gietijzeren tweepersoonsbad. Mijn pièce de résistance. Het veelkleurige badmatje dat er al veel te lang ongewassen ligt schop ik in een hoek. Ik doe beide kranen open en zoek naar de ideale temperatuur. Annabel zoekt een lekker badschuimpje uit en we verdwijnen onder de belletjes. Haar tenen wriemelen aan mijn neus en ze schatert het uit. Voor de eerste maal ben ik weer gelukkig, weer gelukkig sinds lang.„Ik hou van het kuiltje in je kin en van het zout en peper in je haar” hoor ik haar graag zeggen.„Dan moet ik het zeker wassen” antwoord ik en verdwijn met mijn hoofd onder water. Terwijl ik mijn ogen sluit en mijn kruin met shampoo bewerk, hoor ik haar zeggen:„Ik stap er al uit en wacht op je in ons warme bedje”.Haar rechtervoet schuurt even langs mijn been als ze uit het bad stapt. Ik dompel mijn hoofd onder water en hoor een zware dreun. Als ik rechtkom bengelt Annabel’s linkerbeen over de badrand. Terwijl ik probeer recht te komen zie ik haar hoofd in een grote bloedplas liggen op de kale, zalmroze marmervloer. Ik verlies mijn evenwicht en val achterover terug in het bad en stoot mijn linkerslaap met volle kracht tegen de kraan. Mijn bloed vermengt zich met de laatste verdwijnende zeepbelletjes. Voor de eerste maal zijn we samen dood.

Marc M. Aerts
0 0

Nachtmerrie

Het was de stem van God of een of ander Opperwezen, of toch maar God, want destijds geloofde ik nog in Hem. Maar het was niet een zalvende stem, die je toch mocht verwachten, maar een ijzingwekkende, door merg en been gaande, donderende stem die mij ten gronde richtte, mij neersloeg als met een flikkerend zwaard.Niet dat ik iets verkeerd had gedaan. Neen hoor. Ik ging gewoon slapen. Net als elke avond. Maar soms bekroop het mij. „Neen, niet nu, niet vannacht, alsjeblief, niet alweer een nachtmerrie, niet alweer die nachtmerrie”. Maar er was geen verhelpen aan. Zij zou komen. Ja ze was er. Alweer. Ik bestierf het. Ik werd gek van angst. Badend in het zweet lag ik in mijn bed.Ik herinner me dat elke droom net dezelfde was, maar enkel het einde kon ik mij telkens voor ogen halen. Ik moest het mensdom redden door met twee reuzengrote teerlingen te werpen. Die goedertieren God, dat had hij toch moeten zijn, gebood mij met zijn schallende, ijselijke stemgeluid, een toon zo zwaar als lood, dat ik tweemaal 6 moest gooien. Dan en enkel dan zou de mensheid voortbestaan.De zweetdruppels parelden over mijn voorhoofd en ik gooide met de eerste teerling. Een 6. „Alsjeblief, laat de volgende ook een 6 zijn.” De spanning was onhoudbaar. Ik dacht dat ik moest overgeven. Alweer die vreselijke, huiveringwekkende stem. „Gooi”. Het galmde over heel de wereld. Ik gaf een forse duw tegen de teerling. Hij rolde en tolde. Uiteindelijk viel hij stil. 6.Ik schrok wakker. Alweer had ik diezelfde nachtmerrie overleefd. Voor de zoveelste keer.Ik geloof niet meer in God. Toch niet in dat Opperwezen dat men vroeger ons op de schoolbanken voorhield. Maar misschien moet ik toch eens naar het casino gaan. Wie kan immers voorleggen, buiten mijzelf, dat ie keer op keer tweemaal 6 gooit?God? A ja, die. Sufferd !

Marc M. Aerts
0 0

Tante Magda

'Nu moet ik je toch eens iets vertellen over tante Magda’ zei mijn oudste schoonzus. Met deze openingszin wist ik waar haar betoog begon, maar in de verste verte kon ik vermoeden waar ze mij, aan de hand van haar verhaal, naartoe brengen zou. '‚Je weet wel tante Magda, de vrouw van uw nonkel Arthur zaliger. Tja, in feite was dat niet een echte oom van jou. Hij was de achterneef van bomma Julia, de eerste vrouw van uw grootvader aan moederskant. En je weet dat uw bompapa, zoals jij hem altijd noemde, nog heeft gevochten in de grote oorlog. Aswit was zijn gitzwarte haar geworden toen hij terugkwam van het front. Zoveel ellende had hij gezien en meegemaakt daar achter de IJzer. Zijn coiffeur François van kapsalon Remi in de Stationsstraat kan er van meepraten. Die mens had ook het een en ander meegemaakt tijdens zijn vlucht naar Frankrijk. Hij werd er opgepakt door een compagnie Duitse soldaten, die hem dan meevoerden naar Parijs, waar hij als tolk moest fungeren in de hoerenbuurt van Place Pigalle. Edith Piaf is daarna ontdekt geworden op de hoek van dat plein, toen ze daar haar eerste liedjes begon te kwelen. Kom, kwelen, ik vond dat ze wel mooi kon zingen, met zoveel passie en panache. Het was nochtans maar een kleintje, die Piaf, een echte kleine stadsmus. Die vogeltjes zijn er trouwens niet veel meer hier aan de kanten van Gent. Mijn broer August zegt dat er veel sijsjes in de plaats gekomen zijn, maar hij weet niet waarom. Maar ja, dat is bij zoveel zaken zo. Neem nu, al die mensen die zo gevoelig zijn aan de berkenpollen die tegenwoordig zo in de lucht vliegen. Sommigen kunnen daar tegen en anderen hoegenaamd niet. Daar zijn er die zich te pletter niezen en anderen hebben geen zakdoeken genoeg om hun ogen te deppen. Wel, bij tante Magda is dat ook zo. Dat niezen en dat deppen hé.’   Ik was weer een verhaal rijker.

Marc M. Aerts
5 0

Fictief verleden van een celebrity

Hij was altijd al klein van gestalte geweest, vooral in de leeftijd tussen 0 en 13 jaar. Maar ook daarna wilde het niet lukken. Hij kreeg nochtans schoppen tegen zijn achterste - meer als dat hem lief was, eerst van zijn vader en na diens mysterieus overlijden ook van het lief van zijn moeder, hoewel die zo lief was ook al eens zijn hoofd als mikpunt te gebruiken. Meermaals probeerde hij zich uit te rekken door zich vast te klampen aan de raamdorpels van het justitiepaleis, die niet eens hoog boven de begane grond uitstaken - maar ja zo klein was hij. Soms bleef hij minutenlang aan een laaghangende tak van een eikenboom hangen, in de hoop dat de aarde minder aantrekkingskracht op hem zou uitoefenen en hij uiteindelijk wat groter zou zijn, of lijken. Maar dat gebeurde niet. Hij kreeg er wel lange armen van. Dat zou hem later nog van pas komen. Hij werd dertien op 15 augustus 1782. De dag dat de katholieke kerk de hemelvaart vierde van Maria. Opstijgen in de lucht, weg met die verdomde gravitatie, dat had hij ook wel eens willen doen. Dom was hij niet, dus begon hij zijn plan te smeden.Tweehonderddrieënnegentig dagen later was hij klaar met zijn uitvinding. Hij maakte een heteluchtballon van doek en voerde hem met wit papier, dat bestreken was met aluin als brandwerende laag. Alles werd bijeengehouden met achttienhonderd knopen. Over de ballon bevestigde hij dertien aan elkaar geknoopte visnetten. Op 4 juni 1783 was de maidentrip gepland. Op het marktplein vergaapten de toevallige toeschouwers zich aan het schouwspel. Tien minuten later en twee kilometer verder kwam de ballon veilig terecht tussen de velden. Het was een onverhoopt succes. Alles was dus klaar om de volgende keer passagiers te laten meevliegen. Bij de plaatselijke schapenhoeder haalde hij Montauciel op. Op de stadsvijver had hij een eend zomaar voor het grijpen en de haan, die hem elke ochtend uit zijn slaap wekte, was de derde reiziger. Op 19 september 1783 was het zover. In het illustere gezelschap, dat vanaf de trappen van Versailles de tweede tenhemelopneming gadesloeg, werden Lodewijk de Zestiende en Marie Antoinette opgemerkt.‘Misschien kan ik deze twee varkens een volgende keer ook meesturen’ dacht hij nog.Tien jaar later werden ze op het plein van de Revolutie terechtgesteld. De uitvinder van de ‘Ballonaparte’ kroonde zichzelf tot keizer der Fransen op 2 december 1804.

Marc M. Aerts
0 0

Opleiding

introductie proza van Wisper

Publicaties

sinds 2018 auteur van een roman 'Kinderen van de eclips' uitgegeven in eigen beheer via 'createmybooks'

Prijzen

'De verhalen wachten' van Eurostar
Laureaat 'Klinkers' BIB Sint-Niklaas