Gelukkig ben ik er niet van geworden van ’s nachts met een bootje varen. Natuurlijk niet. Geluk hangt niet af van dergelijke kleine dingetjes. Daarvoor moet je gelukkig zijn.
Maar ik heb wel gelachen. Dus ja, misschien was het inderdaad een goed idee van ons Saartje. Ik houd nochtans niet van haar ideeën, nooit gedaan, zeker niet als ze van mij verlangen om gezellig mee te doen.
Is het niet genoeg dat ik elke dag geconfronteerd moet worden met pijnlijk opgewekte huisgenoten. En maar babbelen en tetteren. Over wat eigenlijk? En al die vragen?
“En wat ga jij doen vandaag, Geertje? Heb jij die toets voor Frans ook vandaag of heb je die morgen? Ik heb goed geleerd, ik kan het.”
Saartje kan altijd alles. En ik ook wel, denk ik, maar veeleer per ongeluk.
“Dat jullie samen in mijn baarmoeder gezeten hebben,” zegt mama wel eens, “Jullie zijn nog erger dan ying en yang. Zo verschillend.”
En dat is ook zo. Zo blond en irritant breed lachend Saartje is, zo… zo… anders ben ik. Als papa niet zo nukkig kon zijn, zou ik denken dat ik een andere vader had dan haar. En mama? Saartje is mama. Naïef en altijd blij. Nochtans is mama degene die elke ochtend een pilletje neemt. Niet papa. Die gromt zich meestal door de dagen. Net zoals ik. Maar papa is bijna nooit thuis.
De idee om met een bootje te gaan varen in het donker was natuurlijk van Saartje, dat had ik al gezegd. Ze kwam het me vertellen, net toen ik buiten onze bungalow stiekem een sigaretje stond te roken. Ik moest wat bekomen van al dat vermoeiend blije aan tafel bij het avondeten. Zelfs papa, zelfs papa was opgewekt en had al twee keer zijn favoriete mop van een grote papagaai die nootjes wil, verteld. Fucking hell! Iemand zou voor minder naar een sigaret grijpen. De eerste keer had ik nog de moeite genomen om te lachen, daarna kon hij voor mijn part de boom in.
Bij de derde trek aan de troost die ik mezelf gunde, verscheen Saartje van achter het hoekje. Ik schrok mezelf een ongeluk en hoewel Saartje wist van mijn stiekeme sigaretjes, verborg ik haar instinctief achter mijn rug en duwde haar uit tegen de bast van een den.
“We gaan varen in het donker, Geertje, goed idee, eh! Papa gaat ook mee.”
“Fijn, zeker. Ik heb net mijn beha uitgedaan en een gemakkelijk T-shirt aangetrokken. En ik wou dadelijk douchen.”
“Doe je toch snel weer aan. Zo gefikst. Of niet. Dat merkt toch niemand met die dikke jas.”
“Ik heb eigenlijk geen zin. Ik wil liever gewoon op bed liggen en naar muziek luisteren.”
“Dat heb je gisteren al gedaan. Kom nu. Varen in het donker is toch spannend.”
“’t Is maar wat je spannend vindt.”
“Echt. Het wordt leuk. Beloofd.”
“Het is al goed. Ik ga wel mee.” Anders zou ik nooit van haar gezaag af geraken, dacht ik.
Om het hoekje verscheen nu ook het hoofd van mama. Toch goed dat ik mijn sigaret gedoofd had.
“Kom we zullen eerst samen snel de afwas doen en dan vertrekken we. Komt Geertje ook mee?”
“Ja-a, ik heb al ‘ja’ gezegd net.”
“Joepie!” riep Saartje en ze gaf me een knuffel. Altijd die knuffels.
En dus was ik meegeweest. In dat bootje. In de ijzige wind. En heb ik gelachen om papa’s mop van twee bananen op het strand, of eigenlijk meer met zijn hoestbui zodat de clou in stukjes en beetjes uit zijn strot kwam. Papa was grappig en daar moest ik een foto van nemen. En iedereen moest lachen omdat ik er een foto van wilde nemen.
En ik heb ook gewoon gelachen. En geglimlacht, bij de stilte op het einde van de boottocht. Toen iedereen uitverteld was. De koude nacht vroor niet alleen letterlijk, maar ook het uitzicht leek te bevriezen, en mijn hoofd. En het geluid. Het geklop van de motor viel bewegingloos neer. Klop na klop. Saartje had gelijk gehad. Dit was leuk. Ik had hen allemaal willen vastpakken en zo samen willen bevriezen.
Nu hebben Saartje en ik onszelf net ontdooid in de gloeiend hete waterstralen van een lekker lange douche, terwijl mama en papa dicht tegen elkaar aan kropen in de sofa. Samen in de douche, had Saartje gezegd, hoe lang was dat geleden? Maar het was erover. Van het goede te veel.
Walgelijk gewoon.