Tijdens een zomerwandeling in het bos Elfbergen geniet Sofie van de schaduwrijke verkoeling. Een paar uur later valt ze uitgeput onder een beukenboom op de grond, en schiet prompt weer overeind. “Au! Wat is dát nou?!” Met een van pijn vertrokken gezicht wrijft ze over haar bil.
Tussen het gras en ander aan-de-natuur-gerelateerd materiaal, ligt een rechthoekig hoopje … bruin. Het lijkt te zijn gemaakt van zacht, lichtbruin leer. Ze aait met haar vingertoppen over het verweerde materiaal.
Als Sofie ervan overtuigd is dat het echt niet één of ander monsterbeest blijkt te zijn, knielt ze in het gras. Op handen en knieën inspecteert ze het voorwerp.
Een koffer, besluit Sofie bij het zien van het handvat en de slotjes rechts en links ervan. Koffertje, eigenlijk, want het ding is niet groter dan haar hand. Zou iemand het zijn vergeten mee te nemen? Is diegene nog hier – wordt ze bespied? Nerveus kijkt ze om zich heen, maar de schaduwen geven niets prijs en al snel wint haar nieuwsgierigheid het van haar angst.
Met haar rug tegen de boom gaat ze zitten en pakt het koffertje. De geur van leer is subtiel. Het koffertje is licht. Ze schudt het heen en weer, maar naast het klapperen van het handvat, hoort ze niets. Zou het leeg zijn? Wat zou je erin kunnen doen? Een boterham en een pakje melk? Misschien een schetsboekje met potlood of –
Of misschien schreef iemand een liefdesbrief en deed die in het koffertje en legde het op de plaats waar de twee geliefden elkaar altijd ontmoetten, in de hoop dat zij – want de man zou de brief hebben geschreven – het koffertje zou vinden en de brief zou lezen. Is het koffertje daarom zo verweerd? Ligt het al jaren buiten?
Sofie lacht om haar eigen fantasie.
De slotjes zijn numeriek, alle vier staan ze op nul. Sofie duwt tegen de metalen clips, maar er zit geen beweging in. Het soepele leer geeft wat mee onder haar vingertoppen, daaronder is het hard. De lijnen van de opening zijn zichtbaar, maar sluiten zo mooi op elkaar aan dat het koffertje waterdicht lijkt, zelfs in haar verweerde staat. De enige bezoedeling op het stukje schoonheid zijn de net zo verweerde Romeinse cijfers IV-II-IX-VII, gekerfd aan de onderkant van het leren handvat.
Na een kort debat met zichzelf – want waarom zou iemand de code weggeven? – haalt Sofie haar schouders op en draait aan de slotjes. Ze duwt tegen de clips en het koffertje klikt open. Ze lacht verbaasd.
Langzaam tilt ze het bovenste deel op en blaast dan haar ingehouden adem uit. Niks. Nada. Noppes. Had ze anders verwacht? Had ze anders gewenst? Sofie denkt aan de liefdesbrieven. Ook al was dat misschien wat overdreven, het was leuk geweest als er iets in het koffertje had gezeten. Ze slikt haar teleurstelling weg en reikt met haar hand in het koffertje. De stof is satijnzacht – dan wordt alles zwart.
“Hé, hé wordt wakker!”
Sofie schudt de hand van haar schouder en draait op haar andere zij. “Nog een minuutje.”
“Nee, nee, nee, jongedame. Vertel wat je hier doet! Hoe ben je hier gekomen? Nou ja, ik weet hoe, maar hoe kan dat? Waar is – “
Sofie opent haar ogen en kijkt over haar schouder. “Kun je niet nog even wachten met al die vragen? Ik slaap.” Ze legt haar hoofd weer op haar arm en sluit haar ogen.
Dan springt ze op. Met grote ogen bekijkt ze het wezen voor haar. “W-w-wie ben jij? Wát ben jij?”
Het wezen draait met zijn ogen. “Ik ben een pratend konijn, dat zie je toch? Jullie hebben toch ook konijnen aan de andere kant, die praten weliswaar niet – veel saaier, geen idee wat zij de hele dag doen – maar – hé waar ga je heen? Kom terug, je moet mij vertellen waarom je hier bent!”
Sofie rent tussen bomen door, over slootjes en langs struiken. Bloemen buigen voor haar opzij en – volgt die kraai haar nou? Is dit Elfbergen, het lijkt op hetzelfde bos, waar is het koffertje?
Sofie stopt onder een boom. Met haar handen op haar knieën zuigt ze zuurstof in haar longen. Als ze haar ogen opent zit de kraai in een boom tegenover haar.
“Rustig maar hoor,” zegt de kraai.
Sofie zet gillend een stap achteruit.
“We doen je niets, we willen gewoon weten hoe het kan dat je hier bent.”
Sofie draait zich om. Het konijn glimlacht en houdt zijn voorpootjes in een onschuldig gebaar omhoog. Pratende dieren … word ik gek?
“Nee lieverd, je wordt niet gek,” zegt de kraai.
Sofie stapt opzij zodat ze allebei de dieren ziet, en stamelt, “Hoe kan het – Waarom – Wie zijn – AARGH!”
“Wij zijn de dieren van Dmitri. Je bent in hetzelfde bos, Elfbergen, maar dan aan de andere kant. Eh, zeg maar … de magische kant.”
Mensachtige dieren, opzij buigende bloemen, een magisch koffertje …
“Kun je ons vertellen hoe je hier komt?” vraagt het konijn.
Sofie zit, met haar rug tegen de beukenboom, en vertelt de kraai en het konijn wat ze eerder die dag onder een andere beukenboom ontdekte.
“… maar ik heb geen idee waar het koffertje nu is, kan ik nog terug naar – jeweetwel – mijn kant?” besluit Sofie haar relaas.
“Geen probleem, maar wil je niet meer over deze kant weten, meer zien?” Voor Sofie antwoord kan geven grijpt het konijn – Berend – haar schoenveter en trekt haar mee. Tijdens het lopen vertelt hij.
“Dmitri is, was, een magiër en leefde heel lang. De laatste eeuwen veranderde de wereld; de mensen, de natuur – hij was niet blij met het resultaat.
“Die bloem daar noemen ze Sint-Janskruid. Dmitri werd verstoten toen hij daarmee het bloeden van een jong meisje stelpte, terwijl de dokter een aderlating wilde verrichten. Later werd hij verjaagd toen hij het vuur dat een bliksem veroorzaakte doofde en daarmee een huis redde. Zie je, Dmitri kon alles dat bij Moeder Aarde hoort bevechten, manipuleren en laten triomferen, maar mensen werden bang.
“Dat is ook de reden dat wij bestaan. Dmitri was ongelukkig en eenzaam en hij wilde een plek waar hij zichzelf kon zijn, ergens waar al het mooie leven beschermd is. Maar we hebben hem al een hele tijd niet gezien. En na wat jij ons hebt verteld …” Berend kijkt Sofie aan en haalt dan diep adem.
“De enige die de code voor de slotjes op het koffertje kan lezen, is een magiër. Het koffertje kan niet zonder meester, of meesteres in dit geval, en … hé, hé gaat het wel? O shit, ga even zitten, je trekt helemaal wit weg!”
Ik, een magiër?
Sofie laat zich naar de rand van een beekje leiden en ploft daar op een steen. Ze pakt Berend en zet hem op schoot. Terwijl ze naar de stroming kijkt, aait ze over zijn vacht en Berend laat het genietend toe.
“En nu?” vraagt Sofie na een tijdje.
“Nu ga jij naar huis, neem je jouw koffertje mee en ga je nadenken. Als je er klaar voor bent zullen wij je helpen. Je bent hier altijd welkom en,” lacht Berend, “je weet hoe je hier komt.”
Hij springt van haar schoot en brengt haar naar de beukenboom. Daar zet hij haar met de rug tegen de stam en zegt haar haar ogen te sluiten.
De schemering zet in. Sofie wrijft de slaap uit haar ogen en kijkt naast haar. Het koffertje is gesloten, de slotjes staan op nul. Wat stijfjes komt ze overeind, pakt het koffertje en loopt richting de uitgang van het bos.