Fuck, ook dat nog. Tomas gromde. Stomme Veerle. Wie gaat nu in het bos wandelen met dure juwelen? Had ze toch wel een gouden oorbel van haar overleden oma verloren. Nu kon hij die gaan zoeken. Door de invallende duisternis zag hij nauwelijks een hand voor ogen. Hij trok zijn laars los uit de modder en rilde.
Liever was hij onder een dekentje in de zetel gekropen met een grote mok warme chocolademelk en enkele speculaasjes. De gedachte daaraan maakte hem nog kwader. Op Veerle maar ook op zichzelf. Was deze zoektocht echt nodig? Waarom moet ik per se bewijzen dat ik geen minnares heb? Dat die sms’jes aan Tamara niets betekenen? Een fijn contact met je ex is toch juist goed? Wie checkt trouwens de telefoon van zijn partner?
Hij probeerde zich te herinneren hoe ze waren gelopen. Waarom hebben we niet gewoon het betonnen wandelpad gevolgd? Hij stak de lamp van zijn oude Nokia 3010 aan. Dat kon die baksteen gelukkig nog net. Hier zijn we naar rechts gegaan, dan daar naar links, hier weer een beetje naar rechts.
Plots stond Tomas stil. Hoorde ik nu net geritsel? Hij draaide zich om. Niets te zien. Ik zal het me wel verbeeld hebben. Hij zette enkele stappen. Dat geritsel weer. Word ik nu gevolgd? Tomas besloot het te negeren. Straks word ik nog paranoïde. Hij stapte koppig verder. Tot hier zijn we gelopen, daarna zijn we teruggedraaid.
Zag ik nu net een flits? Hij voelde een lichte paniek opkomen en versnelde zijn pas. We liepen hier naar links, dan bogen we af en daarna terug een beetje naar rechts. Alweer een lichtstraal. Nu was hij er zeker van. Hij begon te lopen. Die oorbel kan me gestolen worden. Ik koop wel een nieuwe.
Aan het pad kwam maar geen einde. Dit klopt niet. Hier zijn we nooit geweest. Die lage struikjes heb ik nog nooit gezien. Tomas besloot een eindje terug te keren in de hoop een herkenningspunt te vinden. Waarom wilde ik ook alweer geen smartphone? Ik had nu wel een GPS kunnen gebruiken.
Dat licht weer. Plots zag hij een soort kleine vuurtoren naast de weg. Het leek wel het huisje uit Hans en Grietje maar dan in steen, niet in peperkoek. Daar komt dat licht dus vandaan. Nieuwsgierig sloop Tomas dichterbij. Hij keek rond. Niemand te bespeuren. Is dat de deur? Hij duwde er voorzichtig tegen. Kleren en een slaapzak. Een nachttafeltje en een opengeslagen boek. Hier woont iemand. Dat kan toch niet?
Tomas kon zich niet bedwingen en stapte naar binnen. Een gasstelletje en enkele blikken witte bonen in tomatensaus. Een half opgegeten stuk brood. Twee paar Dr Martens en een verscheurde foto. Wat ruikt het hier raar. Tomas zag nog een deurtje en duwde het open. De geur werd sterker, indringender, haast niet te houden. Hij bedekte zijn mond met zijn sjaal. Is dat een lichaam, onder dat doek?
Behoedzaam ging hij dichterbij. Hij schoof het doek een beetje weg, schrok van de plotse aanblik van het bleke vrouwengezicht met wijd open ogen en deinsde achteruit. Hij draaide zich om, wilde het op een lopen zetten en zag nog net iets blinken bij het oor van de vrouw.