Wiene is te dwars om complimenten te waarderen, zeggen ze.
Dat slaat natuurlijk nergens op.
Het zou ook kunnen dat ze een compliment diep vanbinnen ter harte neemt maar betwijfelt of ze het verdient.
Dat lijkt iets beter op de Wiene die ze in werkelijkheid is.
Ze acteert en ze liegt graag, jawel, ze doet het zeer kundig, maar tegelijk ontgoochelt het haar telkens iemand erin trapt.
Het stelde haar al op de lagere school teleur wanneer jongens zich lieten vangen aan een paar simpele charmes. De koene manmoedige riddertjes, in plek van heldhaftig te vechten, stonden maar een beetje afwezig te molenwieken terwijl ze te vaak naar haar omkeken. "Pff. Ze zijn er weer allemaal ingetrapt," zag ze, "De lol is eraf." Het was ontsierend. Het beteuterde haar.
Het was een toverkracht die zij niet wou, maar die ze niet bedwingen kon, want telkens het gebeurde deed ze helemaal niks bijzonders.
Handenwassen met een koersbidon vol wijwater, weggeschoept uit de Onzelievevrouwenkerk, het volstond kennelijk niet om toverkrachten af te spoelen, en haar blonde kopje stiekem in de doopfontein douwen bleek evenzeer iets vruchteloos.
Die slappe wakke jongens raakten helemaal rond haar verstrengeld en aan haar verknoopt, nog voor zij enige echte moeite op hen maar kon oefenen!
De kans niet, kreeg ze. Kon zo niet langer, wou ze. “Ik wil meer meemaken,” dacht ze.
Ze was altijd al een willer, zij, dat zeker. Een willige, zegt men rond Kerelbeke.
Het werd als jonge vrouw een van Wienes wensdromen dat er later een feliciterend adjectief naar haar gestijld zou worden: “een wienige dag vandaag” bijvoorbeeld, wat zou willen zeggen: een prachtige frisse dag, of “wow welk wienig kleedje!”, een jurkje wil dat zeggen waar alle vrouwen jaloers van zijn, of nog: “een wienige zin”, een zin namelijk die zo uitstekend in mekaar steekt van de leugens en galanterie dat je er alles mee bereikt en iedereen bedondert.
---
Dromen lukt Wiene als de betere, liegen gaat haar zeer goed af, maar een doel te stellen is wel haar grootste talent.
Haar eerste echte doel in ’t leven is geweest om goeie punten te behalen op school, daarmee Meeke fier te stellen en 50 frank van het pensioen te mogen schooien als beloning.
Het tweede doel, prangend, was om jongens bij de les te krijgen.
Manieren leren er vanzelf maar weinig, had ze afgeleid van televisie. De etiquetteprogramma’s waar Meeke soms naar keek, zelfs de Heilige Eucharistie, de sacrale toneelzaal waar toch enigszins vergelijkbare ingetogen voorschriften golden, er werd door jongens op de speelplaats nooit eens over nagepraat.
Wiene wou ’t graag anders. Ze had zin om zich door jongens hoffelijk te laten bejegenen, galant zoals men zegt.
“Tutut,” zei ze tegen de vriendjes op school, “Zal ik vandaag misschien eerst de klas betreden, terwijl gij de deur wijd openhoudt? Gaan we dat twee-drie keer oefenen? Dan krijgt ge misschien een zoentje -misschien.”
De pummeltjes, ze deden het allemaal. Toch vergaten ze het soms of kleurden elders uit de lijnen.
‘t Begon haar bovendien op te vallen dat veel van die snotterige etters lastig tot de vervulling van hun beloftes kwamen. De belofte om de volgende week een gouden oorbelletje voor haar mee te brengen, bijvoorbeeld, of een speld met fonkelende steentjes, ter decoratie van de strooien engelenhaartooi.
Maar het kon nog erger.
Op een dag vroeg ze een jongen om voor haar bij de bakker een Lange Suisse te halen.
Twee boterkoeken later kwam hij terug, de kruimels nog op zijn trui. Suisse vergeten!
"Lomperik!" ontplofte ze, "Boertigaard! Kloefkapper! Een teleurstelling zijn jongens. Trouweloos."
Hoe fatsoenloos en beschamend vond ze, gebrek toch aan respect, zo voelde het sterk aan, om een prinses iets te beloven onder de schone schijn van ridderschap, en het een boterkoek later lompweg te vergeten zijn.