Ik voel me als de hond op de grond. Uitgeput ligt hij neer, een poot te kort, mank en diep ademend. Het was veel, erg veel. De haren zweven over de vloer en verraden de tijd. Een wat oudere frêle dame komt langs en ziet hem liggen, ze heeft compassie, gaat door de knieën en streelt zijn blonde vacht, het dier hijgt diep. Ja, zoiets, zo voel ik me, alleen bukt er geen dame om me even te strelen.
Ik sip wat aan m’n Alkmaarse Blonde, het lokaal gebrouwen bier dat men hier overvloedig serveert. Ik kom hier elke vakantie en voel me er thuis. Zeker in dit cafeetje met lekkers en volgestouwd met jaren tachtig objecten die te koop zijn, zoals een He-Man pop en een oude typemachine.
De barvrouw, Senly, spreekt de knuffelende dame aan:
“Oh, ik was je vergeten.”
“Ach, ik zat hier bij hem, hem wat aandacht te geven, dat heeft hij graag.”
De hond kreunt nog eens en hijgt hunkerend na als ze opstaat. De arme stakker. Ik zit achter mijn laptop en volg het gesprek. Focussen lukt nu toch niet meer, niet na een derde Blonde. Zij begint over de kat van de buren, die ook zoveel aandacht vraagt.
“Ja, en ik was een tijdje vegetarisch,” popt de stem op van Olijfje, de dochter van de bazin, die iets verder zit en haar vriend aangeeft dat ze nu wel een stukje vlees lust. Hij glimlacht opgetogen. Ze banen zich weg, stoelen krassen over de vloer, getrippel naar boven.
De kattendame doet alsof ze niets merkt en vervolgt haar verhaal.
“Ik was heel goed met katten. Als ik naar school ging, gaf ik alle katten onderweg eten.”
“Nou ik helemaal niet," antwoordt de cafébazin kortaf.
“Nee, jij bent geen kattenmens.”
“Het zegt me niets.”
“Dat snap ik, katten zijn heel apart, net als ik.”
“Ik vind ze vreselijk. Ik ben met katten opgegroeid en kreeg er huiduitslag van, maar mijn
moeder bleef ze binnenhalen. Ik moest er maar mee leren leven.”
De dame zet zich aan tafel en staart voor zich uit.
“Ik trek dat aan?”
“Wat?”
“Ja, zo.”
“Van die dingen die aandacht vragen en je dan zomaar achterlaten wanneer ze er zin in hebben?”
Ze knikt.
“Net als bij mijn moeder.”
Het is even stil.
“Nou, uh geef mij maar een deca, volgende week moet ik nieuwe medicijnen nemen en dan mag ik geen cafeïne meer, dan neem ik alleen nog cichorei met haverdrank.”
“Bah, vind ik vreselijk.”
“Nou heerlijk vind ik dat.”
Senly zet de koffiemachine aan en neemt vervolgens een pan die ze achteraan de toog op een elektrisch vuurtje zet, waarna ze olie, eieren, sojascheuten en tomaten bij elkaar gooit.
“Nou bamboe, dat smaakt pas nergens naar.”
“Ja, juist.”
Een Franstalige muziekzender staat op en vult de leemtes in. Ze brengt haar de deca. De hond kijkt op naar zijn bazin. De geuren van tomaten, eieren en zoete gebakjes openen de neusgaten. Koffiemokken zijn opgestapeld. Mijn drank is op. Ik heb zin in een sigaar, dat is lang geleden. Neen, ik blijf ervan af. Mhh, toch echt wel zin in. Die fantasie keert af en toe terug. De geuren die doen herinneren aan leuke en minder leuke dingen.
“Wat ruikt het hier lekker?” zeg ik spontaan.
“Dat ben ik,” reageert Olijfje, wanneer ze de trap afdaalt die ergens naar de woonruimte boven het café leidt. Achter haar geen vriend te zien, alsof hij nog aan het bekomen is van de tonnen aandacht die het net kreeg, of moest geven. Met haar lange wimpers kijkt ze me glimlachend aan.
Wat later gaat het alarm af.
“Dat is m’n peukie,” roept de dame die net in de deuropening is gaan staan met een sigaret.
“Nou geen probleem, ik zet het wel af en blijf jij dan nog maar even buiten staan.”
De sfeer is hier optimaal.
Het lijkt wel alsof ik bij mijn oma ben, in een huis uit een ver verleden, vol met oude dingen uit de jaren tachtig en mensen uit de buurt die hier om de haverklap binnenspringen en hun ei komen leggen. En als je te veel klaagt, moet je betalen. Zeuren kost hier 1,5 euro. De kattendame betaalde al veel fooi.