Met zongebarste lippen en het prairiestof aangekoekt op zijn voorhoofd wachtte John McBill tot zijn secondanten in positie stonden. Na twee weken rijden waren ze gereed voor de laatste acte. Schuin boven hem, op het dak van de smederij, stak Frankie ‘Fastfinger’ Gruber zijn hand op, de Winchester nonchalant gericht op de ramen en zijkant van de scheefgezakte saloon.
John, rochelde een dikke fluim op zijn zakdoek en poetste zijn US Marshallster blinkend. Om twee uur in de middag, de zon recht boven het hoofd, liep hij rustig en vastberaden, met de zelfverzekerde, licht wijdbeense tred van een geoefend ruiter, naar de klapdeuren. Hij was klaar om de bende van Wild Boy Richardson in te rekenen. Hij pakte zijn Colt, klapte deze open en gaf een draai aan de ronde patroonhouder. Ingespannen luisterde hij naar het soepele raderwerk. Dagelijks schoonmaken en smeren betaalde elke keer uit: zijn handijzer liet hem nooit in de steek. Hij schoof met zijn duim over elke patroon, klikte de houder dicht en spande de haan. Hij ademde diep in en liet de lucht in opperste concentratie langzaam tussen zijn lippen fluiten. Na drie passen in het zand wipte hij met een jeugdige stap over de eerste tree direct op de veranda.
Daar gleed hij uit over een glazen knikker die Benjamin, de jongste zoon van de barbier aan de overkant, die ochtend had laten liggen toen hij thuis moest komen voor de boterham. John brak zijn val door soepel een koprol te maken, helaas botste zijn hand tegen de deurpost en de Colt ging af, een .45 patroon schoot de helft van zijn kaak tegen de onderkant van de pilaren naast de klapdeuren. Om 14.34 verklaarde de snel opgetrommelde dorpsarts (tevens uitbater van de General Store) hem overleden. De barman plensde met emmers water de prut door de spleten in de veranda op het zand, waar Bullie de slagershond verlekkerd de harde stukjes wegsnoepte.
De schrijver Ernst van Dealenmaete keek vol ongeloof van zijn scherm naar zijn toetsenbord en weer terug. Waarom rolde dat klotejoch zijn knikker tussen de regels? Hij baalde als een stekker, hij wilde nog niet stoppen. Een glorieuze toekomst had Ernst voor John in gedachten. Deze toekomst hing uitgetekend, met gekleurde verhaallijnen op meerdere A3 vellen, tegen zijn muur geprikt:
- John zou namelijk, na een intens vuurgevecht, de bende inrekenen.
- Hij zou uitgroeien tot een dappere heroïsche revolverheld.
- Hij zou het Wilde Westen veilig houden van gespuis.
- Hij zou op goede voet met de Indianen leven en vele wijsheden leren.
- Hij zou trouwen met Jeanny, de lelijke maar lieve en breedgeheupte dochter van veeboer Miller, waar hij lang en gelukkig mee zou leven.
- Jeanny zou hem elf kinderen schenken waarvan twee de kindertijd niet overleefden, maar de oudste zoon zou in de voetsporen van zijn vader treden.
- Zou….
Dit joch verziekte alles. Ernst (tevens schrijver van Lady Lovelove’s Poolboy deel 1 t/m 17) liet de barbier, met de leren riem waar hij zijn scheermessen op aanzette, zijn zoontje die middag zo ongenadig afrossen, dat de verhalenverpester twee weken gedwongen was op een kussentje te zitten en op zijn buik te slapen. Het was een schrale troost en maakte het verliezen van zijn John niet goed. Na iets over de driehonderd woorden was John uitgeavontuurd. Weg alle kloeke en onversaagde achtervolgingen in de succesvolle serie van vele boeken waar Ernst de laatste vier maanden van droomde.
Wat moest hij nu weer verzinnen? Dan maar Lady Lovelove’s Poolboy nummer 18 t/m 21 schrijven. En wat zou zijn uitgever zeggen?