Er was eens, in een wereld tussen droom en werkelijkheid, een man die besloot op zoek te gaan naar de sporen van het leven. Hij heette Guy, en hoewel hij al vele wegen had bewandeld, voelde hij dat er nog zoveel verhalen te ontdekken waren—verhalen die hij had gezien, gehoord en zelfs beleefd, maar die nooit waren opgeschreven.
Op een dag, toen de zon nog laag stond en het gras nat was van dauw, vond hij een oude pen. De pen was geen gewone pen; ze glinsterde zacht en leek te fluisteren:
"Schrijf, Guy. Schrijf en verzamel de sporen die je hart beroeren."
Guy aarzelde. "Maar wat moet ik schrijven?" vroeg hij hardop.
De pen zweeg, maar de wind fluisterde hem iets toe. Hij hoorde de stemmen van het verleden: van avonturen die hij beleefd had, vrienden die hij had gekend, en plaatsen die hij ooit bezocht. Ze riepen hem terug naar de paden van zijn leven. En zo begon zijn reis.
Hij vertrok op een tocht door het Land der Herinneringen. Het was een vreemd land: met heuvels van oude foto's en rivieren van vervlogen gesprekken. Langs het pad stonden bomen, elk met een verhaal. Bij de eerste boom las hij: "Dipenda: Vlucht uit Matadi". De woorden spraken over moed in tijden van chaos, over zijn vader die door een woelige rivier van onzekerheid werd meegesleurd, maar toch veilig thuis kwam.
"Deze sporen mag ik niet vergeten," zei Guy en schreef ze op met de magische pen.
Verderop zag hij een kat met glanzende ogen op een oude vensterbank liggen. "Wie ben jij?" vroeg hij.
"Mijn naam was Dikkie," antwoordde de kat, "en ik was de vriend van iedereen."
Guy glimlachte en hurkte neer bij Dikkie. De kat spinde zacht terwijl hij vertelde over warme middagen, verre avonturen in de tuin en de kleine rituelen van een liefdevol thuis. Tranen sprongen in Guy's ogen toen Dikkie zachtjes vervolgde: "Maar zoals alle dingen in het leven, Guy, kwam er een dag waarop ik moest gaan. Toch ben ik er altijd, in je hart."
Guy nam zijn pen en schreef het op, zodat Dikkie’s spoor nooit verloren zou gaan.
Zijn reis ging verder, en al snel bereikte hij een donkere grot. Binnen klonk gelach, luid en wild. Daar zaten "De Fritzen", mannen met namen die allemaal hetzelfde waren en verhalen vertelden die nergens en overal leken te beginnen. Ze dronken denkbeeldige bierpullen en riepen: "Zum Wohl!" terwijl ze de hele grot vulden met hun vreugde.
Guy lachte met hen mee en begreep dat sommige herinneringen zijn als echo's in een grot: je draagt ze altijd bij je, zelfs als je er niet meer bent.
Aan het einde van het Land der Herinneringen vond hij een spiegel. Toen hij erin keek, zag hij niet alleen zijn eigen gezicht, maar ook al die sporen die hij verzameld had: de bergen die hij beklom, de woorden die hij sprak, en de geliefden die hij verloor. Hij zag zijn leven als een kaart vol kronkelende paden, diepe dalen en zonnige toppen.
"Waarom heb ik deze sporen verzameld?" vroeg Guy aan de pen.
De pen antwoordde eindelijk: "Omdat verhalen alleen leven als ze verteld worden, Guy. De sporen van jouw leven zijn ook de sporen van anderen. Ze verbinden mensen, net zoals voetstappen elkaar kruisen op een pad."
Guy keek rond en zag dat er nog meer lag te wachten: kleine heuvels waar de lucht stil stond en enkel fluisteringen klonken. Hij volgde het pad en vond daar woorden die in de wind dansten, losse letters die wachtten om op papier te landen.
"Dit zijn gedichten," zei de pen zacht. "De sporen die niet schreeuwen, maar fluisteren."
Guy begreep het. Hij hurkte neer en begon regels te schrijven: korte zinnen die het geluid van een vallend blad of het ritme van een hartslag konden vangen. Hij schreef over:
"De Eerste Winterprik", waar de kou niet alleen de lucht raakte maar ook de ziel.
"De Cirkel van Dankbaarheid", waarin liefde zonder woorden een wereld van verschil maakte.
En "Waar de Tijd met de Herfst Danst", een zacht verhaal over de vergankelijkheid van schoonheid.
Het was alsof de pen hem nu leerde zingen zonder muziek. De poëzie vloeide uit zijn hand, als kleine dauwdruppels op een blad, als sneeuw die stil valt in een lege straat.
En toen hij klaar was, keek hij op. Voor hem lag een land vol sporen: verhalen die hij had verzameld en gedichten die hij had gevoeld.
Hij nam zijn pen en ging terug naar huis, zijn boek vol verhalen en poëzie. Elk woord, elke regel, was een spoor dat nooit zou verdwijnen. Want in dat boek zat niet alleen zijn leven, maar ook dat van anderen: van Dikkie, van de Fritzen, van de vrienden, de liefde, de vreugde, en de pijn.
En telkens wanneer iemand het boek opende, kwamen de verhalen en gedichten tot leven. Ze fluisterden zacht, zoals de pen ooit had gedaan:
"Schrijf, lees, vertel, en luister. Want sporen verdwijnen pas echt als we ze vergeten."
Zo werd Guy, de man die de sporen vond, ook de man die de poëzie van het leven bewaarde.
En waar je ook bent, als je goed luistert, hoor je nog altijd het zachte ruisen van zijn woorden, als bladeren die meebewegen met de wind.