De mens

4 okt 2021 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Ik ben een mens. 

Ik ben voorbestemd voor pikvorken en brandstapels, voor bestormingen en guillotines - voor de opstand. 

Ik ben een mens.

Mijn naam is homo sapiens, ik ben de jongste telg uit de familie van de hominiden. 300.000 jaar geleden keerde ik me tegen mijn naasten. Mijn broertje de neanderthaler sloeg ik de schedel in. Ik nam zijn vrouw en schoot mijn zaad tussen haar benen. Ze baarde mij bastaarden. Ik groepeerde ze in roedels, en ging er andere diersoorten mee te lijf. 
Als mieren stortten we ons op prooien die vele malen groter waren. Uit hun beenderen maakten we huizen, uit hun pels sneden we een tweede huid, een harnas tegen de elementen. 
Als we het ene beest hadden uitgeroeid, vergrepen we ons aan het andere.
Zo trokken we over de aardkorst, al plunderend en moordend. Hele gebieden vraten we kaal. Wouden en moerassen verdwenen onder steden en monumenten, opgetrokken uit de ingewanden van de aarde.
Zulks noemt men vooruitgang

Ik ben een mens. 

Ik ben geketend aan de aarde, en gedoemd om mezelf te bevrijden, om aan mijn kettingen te knagen tot de zon dooft en het stof over mijn botten dwarrelt.
De vrijheid is mijn vloek.
Waag het niet om dat verlangen te doven, om het te temmen en te kooien - want ik ben een mens. 
Denk niet dat ik tegen God rebelleer. God is integendeel een deel van mijn opstand. Hij is mijn handlanger. Hij bestaat echt, ik heb hem tenslotte zelf gecreëerd. Ik weefde zijn beeld uit het spinrag van mijn fantasie en plaatste hem boven de aarde, boven zijn bewoners en boven mezelf. Hij is de hoeder van mijn vrijheid, de maatgever van de kosmos - mijn kosmos. Hij is de bodyguard van mijn rechten: het recht op vrijheid, het recht op controle, het recht om andere dieren te martelen, te wurgen en verscheuren.
Ik ben groter dan God, want Hij is geschapen naar mijn beeld - het beeld van een mens.

Ik ben een mens.

Ik spreek het uit met walging.
Soms wil ik vluchten van mijn soortgenoten, van de andere mensen: van hun kreten en hun zuchtjes, van hun arrogantie en hun plunderzucht. Dan trek ik naar een van die stukjes natuur, ingekapseld in minuscule reservaten, zoals die ook bestaan voor overwonnen volkeren. Dan ga ik onder een wilg zitten, met een bries die door mijn haren waait en de zon die in mijn nekvel bijt. Maar zelfs daar ontkom ik niet aan de zweetgeur van mijn medemensen en het snerpende gegil van hun larven. 
En ik graaf een hol. Ik sluit me op. Diep onder de wortels van de wilg. De geuren van aarde, wortels en wormen zijn m’n enige metgezellen. De mensen zijn zedig afwezig, ver weg op de wandelpaden die door het woud lopen.
Uiteindelijk ruik ik niets - niets dan mijn eigen zweet en mijn eigen zure adem die weerkaatst tegen de wanden van mijn grot.
Niets dan mezelf.

Een mens.

Pieter Van der Schoot

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

4 okt 2021 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket