De mol is dood. Jaja, hij is echt dood.
Het was een mannetje. Toen ik hem daarnet een struikenbegrafenis gaf (want hij is gevallen op een grassig slagveld), zag ik zijn piemeltje. Het was redelijk indrukwekkend voor zo’n beestje, en dan was ook dat piemeltje al dood.
Mijn buurvrouw met wie ik de tuin deel, heeft me verteld over de veldslag. Ze is trots op haar hond en kat die in een gezamenlijke alliantie tegenover het leger van de mol stonden. De samenzweerders hadden eerst heel lang stilgelegen rond een plek waar de mol (overdag, de domkop) aan het graven was. Ze hadden naar elkaar gekeken en samengespannen voor een hinderlaag.
Plots was de hond opgesprongen en beginnen graven. De mol had zich er laten instinken! Hij heeft nog gekrijst, naar ik hoorde zeggen, terwijl hond en kat hem zijn nederlaag zo lang mogelijk wilden herinneren.
Ik weet niet zo goed of ik nu mijn blijdschap mag tonen. Per slot van rekening reken ik me bij de groene jongens. Geen donkergroene versie, maar ook geen appelblauwzeegroene. Ooit horen zeggen van een opportunistische politieker met een hoofdstadnaam dat hij groenrechts was. Ex-coryfee Jan Peumans heeft die gladde jongen eens goed uitgelachen waar hij bij zat. Ik wil niet uitgelachen worden door Jan Peumans, die tot mijn kennissen behoort als hij eens een goede dag in zijn herinnering heeft, weet je wel.
Als redelijk groene jongen zou ik deze lafhartige aanslag moeten veroordelen. Hond en kat zijn exoten die al vele slachtoffers maakten in de tuin. Vooral de kat is een echte moordmachine. Dat hij nu ook de dociele hond voor zijn kar spande op zijn seriemoordenaarspad, kan enkel op mijn gemeende afkeuring rekening. Zo hoort het, als politiek correcte groenling.
Behalve als het een mol is. Want die mol daagt me al jaren uit. Een drietal jaar, als ik precies mag zijn. Mijn leven van die tijd, herinner ik me, zwiept van de ene emotie ten gevolge van de terreinrealisaties van de mol, naar de andere. Het is zo’n beetje de lijm geweest van mijn leven in die tijd, denk ik. Het is ook een beetje een vreemde mol. Zo wou hij niet in winterslaap. Dat vond ik straf! Zelfs dan groef hij mijn ecologisch beheerde pelouse om!
Ik lees vandaag dat een mol geen winterslaap houdt. Dus mijn mol is dan toch al een beetje minder vreemd dan ik dacht. Maar toch niet helemaal on-vreemd ook, hoor. Zo groef hij heel oppervlakkig. Zijn gangen liepen echt aan de oppervlakte – zo’n gevaarlijk spel speelde hij! Ik sneed PET-flessen middendoor en stak ze in een mollenpijp. Ik drenkte vodden in benzine en stak ze eveneens in zo’n gat. Ik stak een mollenvangkoker tussen twee gangen. Ik stond ’s morgens vroeg op om hem uit te graven waar hij aarde naar boven duwde (maar hij tekende nooit present). Het hielp allemaal niet. Mijn mol was een doorgewinterd strateeg: míj kreeg hij klein. Soms verhuisde hij voor een paar maand. Een andere keer ploegde hij in de winter een kwart van mijn bos om. Toen dacht ik: zo kunnen we samenleven, vriend. In mijn bos mogen ook de honden schijten; dus jij doet hier ook maar je ding!
Toen er honden kwamen, dacht ik: die zien we niet meer terug. Twee maand terug boekte hij opnieuw voor een paar maanden, met open optie. Ik vond dat sneu, dat hij geen plannen had om definitief weg te gaan.
Je zou toch denken dat mijn mol intussen die hondenstront moet geroken hebben, en zijn lessen had getrokken. Maar neen. Ik zie op het gras van mijn gedeelde tuin een volwassen mollenlijk. De doders hebben hem vanbuiten intact gelaten, je ziet geen wonden. Het opbaren in een molllenkist zou dus niet veel moeite hebben gekost.
Toch heb ik hem ledemaatloos in de struiken gekeild. In oorlogstijd ben je wat harder, wat nijdiger, wat minder begaan met sentimentele zaken zoals een mollenbegrafenis met gepaste teksten en muziek.
Nu de begrafenis achter de rug is, de eerste emoties gezakt, de hond en de kat een ereteken kregen opgespeld (wat de kat heel vervelend vond; de hond liet begaan, de sukkel), denk ik terug aan het tragische leven van de mol. En dat van mij. Nu de mol er niet meer is, me geen richting meer geven kan, moet ik op zoek naar een nieuwe levensbegeleider.
Elk probleem schept dus een nieuw. Al moet ik het misschien relativeren: mensen struikelen niet over bergen, maar over molshopen. Als mens dien ik de gezamenlijke traditie van spreekwoordelijke wijsheid te onderschrijven. Dus doe ik dat maar: we maken iets niet erger dan het maar is. Ik lees dat mollenpoten geluk brengen en helpen bij het dóórbreken van kindertanden. Mijn zus heeft nog peuters lopen en een baby maakt zijn opwachting. Het wordt een goedkoop cadeautjesjaar.