De paddentrek

1 mrt. 2023 · 13 keer gelezen · 1 keer geliket

‘Wat komt ge hier feitelijk doen jong?’ Zijn met woede gevulde ogen schoten vuur mijn richting uit. Zwiepend en zwaaiend met beide armen, benen half geplooid, alsof hij een poppenkastpop was die met één trek aan het koordje de meest waanzinnige capriolen maakte. 
Jan Klaassen van de waanzin.  

‘Wel, wat komt ge hier doen?’

Stilte, enkel mijn ademhaling was te horen, piepend en krakend als een kuiken. 
Hij en zijn vrouw keken naar het smalle weggetje dat was omgevormd tot een waanzinnige modderstrook, waar ik me tot voor enkele seconden met mijn auto een weg probeerde door te banen. 
Zijn vrouw sloeg de armen ten hemel, het hoofd heftig schuddend van neen. Ik, in mijn blauwe citroën C3, mijn raam halfopen, mijn gps die maar bleef herhalen dat ik rechtdoor moest. 

‘Voor de laatste keer makker, wat komt gij hier doen?’ 

Wat ik daar kwam doen viel niet zo makkelijk uit te leggen. Ik had hier afgesproken met makkers om samen het weekend door te brengen in ware festivalstijl. 

De rit was lang en vermoeiend geweest, helemaal van Gent naar de Kempen die, naar ik had vernomen, voornamelijk stil zouden moeten zijn. de locatie was geprikt op google maps, een vaag filmpje van de organiserende vrienden als handleiding, meer was er niet. Nota bene had ik blijkbaar thuis onvoldoende gecommuniceerd dat ik daadwerkelijk het godganse weekend weg zou zijn. Dus vertrok ik met de beeltenis van een rouwende vrouw, en onthechte kinderen. En ja, ik had een vermoeden dat ik verkeerd aan het rijden was en ik raakte daardoor steeds meer in de war.

Zeker nu deze briesende stier en zijn kenau voor mij stond druppelde het zweet me van het voorhoofd en kon ik simpelweg geen cohesie in mijn verhaal krijgen.

Dus hield ik het op stamelen zonder inhoud, verzuchtingen zonder kern. 

‘Euh, ik moet hier zijn.’
‘Gij moet hier zjsust niet zijn, maakt maar dat ge weg komt, of ik bel den boswachter.’
‘Maar ik kom hier parkeren.’
‘Godverdekke, parkeren, hij komt hier parkeren, hoort ge dat?’
‘Ja ik hoor het’, beaamde zijn vrouw. Hun beider gezichten werden nu zo rood dat ik begon te vermoeden dat ze alle momenten zouden ontploffen. Of wegvliegen naar de andere kant van het heelal, de donkere kant van de maan. 

Ik bedoelde natuurlijk kamperen, maar in de stress van het moment had ik mij klaarblijkelijk vergist en waren de letters in quasi willekeurige volgorde mijn mond uitgeglipt. 

‘Kom jong, weg!! Weg zeg ik u!!’ Zijn armen beschreven en onderlijnden wat hij bedoelde. 

‘Ja, maar, ik kan hier niet weg. Ik heb hier afgesproken.’
‘Maar gij moet hier niet afspreken jong.’
‘Jawel, ik kreeg deze coördinaten door, ik moet hier zijn.’

Telkens wanneer ik dacht dat er enige rust zou zijn om wat ik gezegd had reageerde de vrouw met draaiende oogbollen en afwijzende blikken, klinkend gezucht en doorzakkende knieën. 

‘Nu is’t genoeg geweest, ik bel den boswachter, die zal u wel een campingplek voor vannacht voorzien, ergens anders.’

Nu begon zijn vrouw alles te papegaaien wat de man zei. ‘’t Is genoeg geweest’, ‘elders kamperen vannacht’, ‘boswachter’. 

Meer en meer begon ik te beseffen dat mijn vrienden hier toch ergens moesten zijn en meer en meer begon ik te beseffen dat het plan illegaal was en meer en meer wist ik dat ik mijn vrienden moest redden, ik wilde niet degene zijn die het weekend vergalde. Ik heb namelijk al een paar verknallingen op mijn conto staan. Zo viel ik ooit flauw tijdens een concert van Guns ’n Roses, na amper het derde nummer. Één van mijn vrienden nam me mee naar de EHBO, we arriveerden daar net toen ze “november rain” begonnen te spelen. Dat was die vriend zijn openingsdans geweest van zijn gestrand huwelijk. Hij huilde terwijl ik te versuft was om hem te troosten. De verpleegster van dienst gaf geen krimp en steggelde verder op sandalen met sokken. 

Neen dit keer zou ik het slagveld verlaten voor ik het erger kon maken. 

‘Jullie hebben gelijk, ik ben mis. ’t Is goed, ik ben al weg. Maar ik moest hier toch echt zijn, ik weet dat het onhandig is, maar wat is het probleem eigenlijk?’

De man zuchtte kortstondig en blies zijn longen vol. 

‘Het probleem, jongen, is dat er hier waar jij rijdt met je auto, duizenden paddenjongen momenteel aan het voorbijtrekken zijn. Duizenden. En al die padden die komen onder uw banden terecht en gaan dood. Gij vermoordt duizenden padden door hier door dit gebied te komen rijden.’

Hij berustte in zijn pleidooi. Ik hapte naar adem. 

Ik was een paddenmoordenaar. Ik had een genocide gepleegd onder Kempense paddenbevolking. 

‘Waar komt gij vandaan?’ De rust was blijkbaar ook in zijn stem teruggekeerd. 
‘Gent.’ 
‘Ja, maar dan, Gent, jong. Ja kijk, hier is natuur hé makker en in de natuur doet ge niet zomaar uw ding. In Gent kan dat wel zijn, maar hier moeten we rekening houden met het tempo van de natuur.’
‘Sorry, ik dacht dat ik hier moest zijn, er zou hier, niet ver van de zwarte vijver, een plek om te kamperen moeten zijn, met chaletjes, of stacaravans, daar hadden we afgesproken.’ 

Misschien verknalde ik het nu toch door zomaar de locatie door te geven van ons potentieel bacchanaal. 

Maar, ik zag het luttele seconden later, er veranderde iets in het gelaat van het koppel dat zich blijkbaar als patroonheiligen van de padden had opgeworpen. Hun gezichten werden zachter en ik zag een flintertje schaamte in hun ooghoeken, leek het wel. 

‘Ach, ge moet naar de zwarte vijver, maar zo moogt ge rijden. Alllé volgens het boekje mag je tot daar rijden, we kunnen u niet tegenhouden, doe het maar, we kunnen u niet tegenhouden.’ 

Nu hielden ze elkaar vast alsof ze getuigen waren van iets vreselijks, iets wat niemand verdiende mee te maken. Ze zouden met eigen ogen zien hoe ik met mijn rammelende wagen padden zou blijven vermorzelen. 

Het ging ook mij te ver. 

Ik reed achteruit, ook nu bleven padden aan mijn velgen hangen maar ik moest wat. Ze keken me verward aan. Parkeerde mijn auto op het weggetje waar ik dacht dat hij veilig was, nam mijn slaapzak uit de auto, mijn tas en mijn tent. Ik stapte door de modder op de mensen af, gaf hen een knuffel, tuurde richting waar ik dacht dat de zwarte vijver moest liggen en stamelde: ‘ik doe dit voor de padden, voor alle padden.’

Nadien stapte ik weg, het feest tegemoet. Met in mijn tas, herwonnen respect en sympathie. Padden kwaakten, als teken van dank. Ik liet ze maar. Want dat is het mooiste: bijna zomer, vrienden en vrede en een kalme paddentrek. 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

1 mrt. 2023 · 13 keer gelezen · 1 keer geliket