‘Doe open, alstublieft!’
Ik bonkte met mijn vuist op de dikke houten deur. Het scharnier van mijn schouderplaat knarste. Na maanden zonder toernooien raak je vastgeroest.
‘Doe open, alstublieft, of het zal u berouwen!’
Weer bonkte ik met mijn vuist op de dikke eikenhouten deur. Met een behendige zwier trok ik mijn zwaard uit de schede. Trok ik mijn zwaard uit de schede.
‘Barbier, doe godverdomme open of ik hak je in mootjes!’
‘In mootjes? Zie maar eerst dat je je zwaard uit je schede krijgt, Ludo.’
De stem van de barbier klonk dichtbij. Alsof hij naast me stond. Ik hief mijn hoofd wat op en zag door het kijkdeurtje het dikke, zweterige hoofd van Guido de Barbier.
‘Guido, zowaar ik Ludowijk XII heet, ik zal je belonen!’
Ik hoorde Guido nee schudden, zijn dubbele kinnen wreven over elkaar als twee gepekelde kalfsschenkels bij de beenhouwer.
‘Het mag niet van Prins Jan, Ludo.’
Al vijf maanden geen toernooien meer. Al vijf maanden geen bevallige deernen meer gered uit de klauwen van een draak. Maar het ergste was dat mijn helm sinds een week niet meer paste. Mijn laatste barbierbezoek was vijf maanden geleden. De slierten grijzig haar hingen voor mijn gezicht en blokkeerden mijn zicht door mijn vizier. Mijn baard krulde vervelend op en al met al was ik blij dat ik in deze toestand niet tot een duel werd uitgedaagd, of de orde moest gaan handhaven op het platteland.
‘En als je kan kiezen tussen de pest en de cholera?’ gooide ik al mijn overredingskracht in de strijd.
‘Wat in godesnaam is de cholera? De pest hebben we al, waarom zou ik die cholera ook nog willen? En waarom zou ik jouw haar wel knippen, jouw baard wel mousseren en oliën terwijl ik die van de gekke Tilda al jaren niet knip?’
De hele weg naar Guido had ik argumenten verzonnen, achterpoortjes om de ijzeren wet van koning Jan te omzeilen.
‘Contactambachtslieden en barbiers zullen vanaf heden en voor een periode van minstens neugen moonden geen arbeid verrichten nie.’
‘Kijk, Guido, ik zet deze bloempot hier op mijn kop, steek jij je hand door het kijkdeurtje, neem mijn dolk en snijd mijn verdomde haar af! Ik ben het beu! En overgiet daarna mijn haar met een aftreksel van vlierbloesem om het die frisse geur en die zachte kleur weer te geven. Ik word grijs en dat is nefast voor mijn levensvreugde. Ik heb er echt de pest in!’
‘Het is goed, Ludowijk, kom maar.’
Ik zette twee stappen richting de deur met een terracotta bloempot op mijn hoofd. Plots sneed er een blinkend lemmet door de lucht. De hand van Guido gleed bedreven het kijkdeurtje uit. Drie tellen later lag ik bloedend op de grond. Mijn hals in helse pijnen. Piepend ging de deur open.
‘De pest of de cholera... krijg jij de tering maar, Luldowijk’, sneerde Guido en spuwde op mijn zieltogende lichaam.