Dit was mijn inzending voor de schrijfwedstrijd van Schrijverspunt voor het jaar 2024 met als thema "Thuis." Ik was niet geselecteerd (Cora de Kerriekip wel, godbetert) dus elk verhaal van die bundel moet wel een literair pareltje zijn.
Wat info over de omgeving... Het boerderijtje heeft echt bestaan. De wijk bestaat ook. Ik woon er. De namen zijn verzonnen, dat wel. En ook de situatie die er zich afspeelt, hieronder, is verzonnen. Het stond al een tijd leeg, maar zou eigenlijk beschermd moeten geweest zijn omdat het een voorbeeld was van een soort bouwstijl uit lang vervlogen tijden.
Hoe het ook zij, we gingen slapen en het stond er nog. We werden wakker en het was weg.
En dan nu het verhaal:
De witte boerderij
In Vlaamse velden, geteisterd door winden en stortvlagen, stond een klein, wit boerderijtje. Het stond er al sinds mensenheugenis – er is niemand meer in leven die het “wit hofsteetje” zoals het in de volksmond werd genoemd, niét gekend heeft. Het was niet alsof het zo speciaal was, het lag aan een meanderend boerenbaantje, een karriere zoals ze dat hier plachten te noemen, met achter zich niets anders dan velden vol koren of koeien. Omringd door slecht onderhouden hagen en een even verwaarloosde tuin, had het de uitstraling al eeuwenlang verlaten te zijn. Het Mariabeeld dat lang in een nis over het erf waakte, was jaren geleden gestolen. Witgekalkte muren, bijeengehouden door een zwart rieten dak. Volgens sommigen stond het er driehonderd jaar, anderen zegden vijfhonderd jaar. De meest accurate beschrijving zou kunnen zijn dat het er áltijd al stond. Er werd zelfs gefluisterd dat het op de lijst van de te beschermen monumenten stond als voorbeeld van een leembouw zoals je dat in onze streken niet meer kon vinden, maar dat door de legendarische traagheid van de ambtenarij er te lang getalmd werd, waardoor een liberale legislatuur, niet met geschiedenis inzittend, de zaak de zaak liet, waardoor het kleine boerderijtje niet beschermd maar gewoon getolereerd werd. Het stond wel op een lijst, maar dan eerder, door aangeven van een vriend van de schepen van Bouwen, Milieu en Wonen, op een lijst van af te breken gebouwen. Er woonde toch niemand meer in, dacht iedereen, en wie maalde nu om een klein aftands gebouwtje als in de plaats daarvan een moderne wijk met allemaal dezelfde zielloze huizen kon verrijzen?
Maar het was wel degelijk bewoond. Door twee mensen, wiens enige gezelschap elkaar en de koffiepot was. Meer dan dat was er niet meer, voor hen. Twee oude mensen, bij wie de tijd zowel stil stond als voorbij is gegaan. Gepensioneerden, Désiré Coornaert en Irma Dedeyne, respectievelijk voormalig dagloner en huisvrouw. Het kleine hofsteetje was hun thuis. Een hele generatie Coornaerts is grootgebracht in de beperkte leefruimte van het kleine huisje. Drie kinderen. Marcel werd zakenman en woont in het dorp, hij komt niet meer naar het witte hofsteetje. Te druk. Elodie verdronk op driejarige leeftijd in de vijver achter het huis toen ze een gans wou vangen, die dat niet liet gebeuren en Wittem, haar tweelingbroer, woonde nu ergens in de Verenigde Staten en kon logischerwijs niet meer langskomen.
En zo zaten ze daar alleen, in hun huis, hun thuis. Désiré zat er gekleed in zijn kiel die nog zijn laatste werkjaren op het land heeft meegemaakt. Een zwarte baret op zijn hoofd waaronder witgrijze haren puilden, verhulde zijn kaalheid. Met zijn ene hand op de knie en in zijn andere zijn pijp, keek hij door het raam. Naast hem op de wiebelende tafel stond zijn asbak en een tas cichoreikoffie en op zijn schoot lag zijn tabakszak. Zijn bruine vingernagels waren stille getuigen van een jarenlange verslaving. In een blauw-met-witte soepjurk getooid met bloemen zat Irma op de schommelstoel te breien. Wat ze juist breide, en voor wie, wist niemand, zelfs zij niet. Net als Désiré was zij een gewoontedier en deed ze maar wat, wat ze al altijd deed. De drie kleine Coornaerts waren getooid in haar zelfgebreide truien, maar die kwamen ze al lang niet meer halen. Marcel verkoos maatpakken en Wittem zou voor een paar truien in angorawol zijn ranch in Amerika niet verlaten.
Hadden ze kleinkinderen? Wederom geen mens die het wist. Er werd vaak over gepraat en gespeculeerd ten huize Coornaert, waar ze tot de conclusie kwamen dat van de drie kinderen het nog het meest waarschijnlijk was dat Wittem zich zou voortgeplant hebben. Marcel achtten ze te druk en te egocentrisch – zelfs een kerstkaartje kon er niet af, van Wittem wel, ook al arriveerde het meestal begin februari, en Elodie werd niet vaak genoemd als het over kleine kinderen ging, tenzij het over de vraag ging wat ze nu zou doen, mocht ze nog in leven zijn.
De kamer was gevuld met het geluid van tikkende breinaalden, slurpende mannen en schrapende kelen, zoals dat altijd het geval was, toen plots de deurbel ging. Tussen het onkruid dat tot zijn middel reikte, stond de postman in het voortuintje. Hij paste er als een tang op een varken. De netheid van zijn uniform stak af tegen het oerwoud dat het tuintje geworden was.
‘Ik heb een aangetekende brief mee,’ riep hij door de spleten van de afgebladderd groene houten deur.
Désiré opende de deur en met angstige ogen bekeek de postbode de wormstekige dorsvlegel die boven de deurlijst gemonteerd was. Met bevende hand nam Désiré de brief en twijfelde of hij hem wel openen zou, maar hij wist waar het over ging en de brief loog niet. Hij beet door de zure appel heen en niettegenstaande de brief een toonbeeld was van ambtelijke taal, was de bedoeling duidelijk. Eind dit jaar zou het huis afgebroken worden en plaats ruimen voor een nieuwe wijk. De vooruitgang kon niet gestopt worden. Hij las de brief voor met krakende stem. Zoveel woorden werden er op een jaar tijd al lang niet meer gesproken ten huize Coornaert. Irma breide verder. Tot de wol op was. Ze keken elkaar aan. Désiré liet zijn pijp vallen en begon te wenen. Irma legde zorgvuldig de breinaalden neer, stond op en schuifelde naar haar man, de armen zo wijd open als fysiek nog mogelijk was.
De twee, even oud, knoestig en West-Vlaams als de knotwilgen die hun land omzoomden en de Heulebeek afbakenden, vielen elkaar snikkend in de armen, bang voor het onbekende en de hamer van de rechter die hun leven, hun verleden, hun huis met de grond gelijk zou maken. Al het onuitgesproken verdriet, pijn en ontgoocheling van de voorbije zestig jaar kwam bovendrijven en liep langs hun ogen op hun schoot. De laatste bijlslag had uiteindelijk de eik geveld. Het leven had gewonnen. Het oordeel was gevallen, de beslissing gemaakt en het pact dat ze ooit stilzwijgend hadden gesloten, werd tot uitvoering gebracht. Het touw lag klaar.
*
Vijf jaar later rijdt er een koppel in een zilvergrijze stationwagen voorbij. De man van het koppel kijkt op zijn gsm.
‘Weet je zeker dat het hier is?’ vraagt hij aan de vrouw des huizes, die haar zonnebril wat beter op haar neus zet, terwijl ze in de spiegel kijkt, twijfelend of ze de juiste afslag hebben genomen.
‘Ja, schat,’ zegt ze, ‘de Witte Hoevedreef nummer twee zou hier moeten zijn. Op de hoek met de Marcel Coornaertstraat. Het lijkt toch op de foto’s van op het internet. Zou het waar zijn dat de oude bewoners zich…’
‘Kijk naar het huis, zo strak. Precies een witte kubus, zoals je wou. Hier gaan we gelukkig worden,’ antwoordt de man en kijkt achterop, naar zijn kinderen op de achterbank.
‘Kijk, kinderen, we krijgen er zelfs een vijver en knotwilgen bij. Dat zag je toch graag, Mien? Knotwilgen? En kijk daar, op de vijver, ganzen!’
De vrouw glimlacht en laat de autoruit van de bestuurderskant zakken. De zon voelt goed op haar huid. Een nieuw begin voor het hele gezin.
Kortrijk, 30/07/2024