‘Onverantwoord? Heeft je mama dat gezegd?’
‘Nee.’
‘Sam? Het klinkt als iets dat je mama zou zeggen.’
Twee paar identieke, heel lichtblauwe ogen aan het tafeltje naast mij.
Ik roer in mijn koffie, benieuwd naar het antwoord van het jongetje. Het was zo’n langgerekte nee waar je een j achter lijkt te horen. Hij heeft blonde krullen. Vijf, misschien zes is hij. Zo oud als Alexander, toen het gebeurde.
Het is onmiskenbaar zijn vader die van over de tafel aandringt. De ogen, de krullen. Knappe, jonge kerel met een licht nasale stem. ‘Je mama heeft dat gezegd, geef het maar toe.’ Zacht, ingehouden. De jongen schopt tegen de tafelpoot, heen en weer, heen en weer. Ik schuif wat in zijn richting, een onzichtbaar millimetertje. Hij slaat zijn ogen op naar pa, ook een snelle blik naar mij, weer naar de tafel, dan weer naar zijn vader. Donker nu.
‘Laat dat, je hoeft niet zo zenuwachtig te doen als ik gewoon iets vraag. Heeft je moeder dat gezegd?’
Het kind kijkt strak naar de tafel.
‘Ja dus. Ja toch? Sam?’
Wat een bully!
‘Ik rij altijd voorzichtig als ik met jou ben, Sam, dat weet je toch? Hè? Jij weet dat toch?’
Opnieuw een schichtige blik naar mij. En weer naar pa. De jongen friemelt aan de papieren onderlegger. Pa pakt zijn hand.
Ik kuch. Je bent hier niet alleen, joh!
‘Ik wil dat je eerlijk bent. Als je niet mee durft omdat je denkt dat mama het niet goed vindt, dan zeg je dat gewoon.’
‘Is het heel ver? Peiriedinges, waar is dat ?’
‘Pairi Daiza. Een uurtje rijden. Maar natuurlijk, als je van mama niet naast mij in de auto mag? Dan vergeten we het. Je moet het zelf beslissen, je hebt nog tijd om na te denken. ’
‘Laat maar, ik weet het al, we doen het.’
‘Sam, ik vind dat je erover na moet denken. Je moet mij wel vertrouwen, hè.’
‘Ik weet het al, zeg ik toch, we gáán gewoon!’ Hij steekt zijn handen tussen zijn knieën, een brede glimlach naar de fronsende man tegenover hem.
‘Oké.’ De vader gooit zijn armen in de lucht. ‘Oké, oké, maar je mag het gerust toegeven als mama slechte dingen over mij zegt. Ik zal er niet boos om zijn. We kunnen trouwens ook hier in Antwerpen naar de Zoo gaan, hoor, dan hebben we ook een leuke namiddag.’
Stilte. Ik zie het malen in dat kinderhoofd. Of denk ik dat maar? Zal ik nog een cappuccino nemen? Ik kan niet vertrekken. Hij kijkt naar mij. Het is geen verbeelding, hij zoekt steun.
Ik steek mijn hand op naar de serveerster, wijs, nog een koffietje. Doe alsof ik verdiept ben in mijn boek.
‘Geef het maar toe. Onverantwoord? Poeh. Waar haal je zo’n woord? Zeg het nu gewoon! Je moeder vindt dat ik niet voorzichtig genoeg ben! Hè?’
Alexander legt zijn handen op de leuning van de stoel en knikt een bijna onhoorbaar ‘Ja’.
De klap op de tafel doet het zoutvaatje op de grond belanden. Van achter mijn boek zie ik de knokkels van die kleine handen wit worden. Ik wil hem in mijn armen nemen en hem vasthouden. En die klootzak tegen zijn schenen schoppen.
Bully staat op. Hij beent met grote stappen naar binnen. De neergeslagen wimpers tegenover mij trillen. Zou ik wat tegen hem zeggen?
Te laat, de vader komt terug, met de krant. ‘We zullen ’t er verder niet over hebben. Ik heb twee croques besteld, lust je dat?
De jongen knikt. Stilte en geritsel van de krant.
‘Mag ik even op je iPhone spelen?’ Pa schuift hem zonder kijken over de tafel. De jongen glimlacht. De storm is afgewend.
Hij lijkt zo klein in die diepe terrasstoel. Mijn Alexander was ongeveer dezelfde leeftijd, toen. Zulke dingen gebeuren. Ze overkomen mensen. Alleen niet jou. Andere mensen. Pa leest zijn stomme krant. Hij weet niet eens of zijn zoon een croque lust. Wist Mark dat soort dingen van onze zoon? Ja, vast wel. Onze Alex was nogal moeilijk met eten. Hij at nooit twee dingen tegelijk op zijn brood. Croque was enkel kaas of enkel hesp.
Zou die kerel nu met dat kind naar Pairi Daiza gaan? Wat een eikel. Heb je je zoon een keer in het weekend, ga je ook nog schuldgevoelens induceren, de moeder zwart maken. En verder lekker krantje lezen, hou jij jezelf maar bezig, lastpak. Ach, daar gaat hij ook nog telefoneren. Pakt de telefoon gewoon af en loopt weg. Laat dat kind hier zitten, helemaal alleen. Onverantwoord. Ha. Het is zo gebeurd. Zoiets doe je toch niet? Er kan zoveel gebeuren. Eén ogenblik is genoeg. Zo snel kan het gaan. Kan je een kind van zes zomaar meenemen? Ik duw het chocolaatje bij mijn koffie naar hem toe en glimlach. Hij lacht verlegen terug,
‘Dank u wel, mevrouw.’ Peutert het rode cellofaantje eraf. Contact maken is de eerste stap. Connectie is vertrouwen.
Met Alexander was het anders. ‘Was uw zoontje terughoudend of eerder vlot?’ Tjee, Alex ging met om het even wie mee, daar was niets voor nodig. Een vriendelijke babbel, een snoepje of een grapje. Nou, nee, dat klopt niet helemaal, niet met mannen met een snor. Als er iemand met een snor in de buurt was, begon hij met zijn handen te wapperen en als die persoon te dichtbij kwam, oh jee, dan was het spel op de wagen. Hij krijste alles bij elkaar, rende rond en flapperde zo hard dat hij bijna opsteeg. Het heeft een tijd geduurd voor wij zelf zagen wat de aanleiding voor zijn geschreeuw was. Baarden deden hem niets, ook niet baard mét snor, alleen losstaande snorren. Gek hé. En waar die angst vandaan kwam? Dat hebben we nooit kunnen achterhalen. Of hij eroverheen gegroeid is? Wat zou ik dat graag weten. Onze Alexander met zijn grappige moves. Ze hebben hem nooit gevonden. Hij zou nu veertien zijn. Hij ís nu veertien, zeker weten.
Dit jaar stond er enkel nog een klein berichtje in de krant.
Anja en Mark D., ouders van de vermiste Alexander D, hebben dit jaar voor de tiende keer samen de verjaardag herdacht van hun zoon, verdwenen op 13 mei 2013. Alexander zou nu veertien zijn. Ten tijde van zijn verdwijning verbleef hij voor een maand bij zijn vader in het Spaanse T. waar deze na de scheiding van het echtpaar een nieuw leven was begonnen. Alexander raakte vermist tijdens een bezoek aan een plaatselijke patio de recreo. De vader werd grondig aan de tand gevoeld, maar uiteindelijk kon hem niets ten laste gelegd worden. Van de jongen, die kenmerken binnen het autisme spectrum vertoont, werd tot op heden geen spoor teruggevonden. Indien u informatie heeft, gelieve contact te nemen met het nummer... of het plaatselijke politiekantoor.
Geen enkel spoor. Zo’n klein berichtje. Het is frappant hoe dit jongetje op mijn Alex lijkt.
‘Pairi Daiza, here we come!’ Na de croque lijkt de vader in een jolige stemming. ‘Kom Sam, als we wat doorrijden, zijn we er in een uurtje.’ Hij woelt door de krullen van de jongen. ‘En nee, ik zal niet te snel rijden. Huppekee. Je moet voorin zitten.’
Ik volg het tweetal met mijn ogen. ‘Hebben ze er ook eendjes?’ Het hoge stemmetje gevolgd door de schaterlach van de vader. ‘Dat denk ik wel, pandaberen, olifanten én eendjes.’
Ze stappen in een knalrode Audi TT. Sam mee voorin. Geen gordel, denk ik te zien. Ze scheuren weg. Niet hard rijden? Brr. Die kerel verdient dat kind niet. Het kan zo vlug gebeuren. Haastig roep ik de ober en reken af. Een knalrode Audi TT en Pairi Daiza.
Reuzegroot, die parking. De parkeerwachter toont waar ik aan moet sluiten. Aha, twee rijen naar voor staat de Audi TT. Natuurlijk is hij er al. Een uurtje, zei de vader. Voor wie laag vliegt, jawel. Ik heb er anderhalf uur over gedaan. Panda-grot is the place to be. Volgens het boekje LA CITÉ DES IMMORTELS. Hier staat de tijd even stil en onthult China zijn schatten. Alles is authentiek: de tempels, de paviljoenen, de paden van halfedelstenen, de tuin, de kleurrijk verniste dakpannen, de rotsen, de stenen, het brons. Ik volg de mensenstroom. Wat een prachtig dierenpark! Over de brugjes stappen statige, grote vogels, met een lange snavel. Een soort pelikanen. Ze laten zich strelen. Zo groot hier. Groots. Ik besef dat ik een beetje voorbarig was en het ietwat te rooskleurig heb ingeschat om hier ‘mijn’ jongetje terug te vinden.
De mannetjespanda ligt vadsig op zijn rug in het gras, bamboe te eten, tenminste, ik denk dat het bamboe is. ‘Kijk, hij eet blaadjes, papa. Eten beren altijd blaadjes? Beren zijn toch gevaarlijk? Vallen ze mensen aan? Je mag ze niet aaien, hè? Heeft het kleintje geen pijn als de mama hem zo draagt? Hij lijkt wel dood. Oh, kijk, ze knuffelt hem. Ze sabbelt aan zijn oortjes.’
Mijn god, het heeft zo moeten zijn! Zulke dingen gebeuren. Het is ’m! Alexander. Sam. Aan één stuk door ratelt hij. Weg is de akelige spanning van daarstraks. Hij is opgewonden, dan gaat zijn stem altijd een toonaard hoger. Ach nee, het is mijn Alexander niet, ik weet het. Mijn zoon zou nu veertien zijn, ik zou hem ternauwernood herkennen. Maar dit jongetje herken ik. Oh ja. Hij likt aan een felgekleurde lolly, zijn lievelingskleur. Als hij kiezen kon, koos hij altijd voor blauw. ‘Kijk, papa,’ hij steekt zijn tong uit. Smurfenblauw. De vader is alwéér met zijn smartphone in de weer, hij geeft geen antwoord. Ze staan links van mij, tegen de balustrade geleund. Nu steekt het kind zijn tong uit naar mij. Ik doe mijn duim omhoog en knipoog. Alexander. Wat is er mis mee om voor één dagje gelukkig te zijn, te doen alsof dit mijn jongetje is? Van op een afstand? Ik doe er niemand kwaad mee. Kan ik meteen een oogje in het zeil houden. Die man let niet genoeg op dat kind. En het is immers zo gebeurd. Knip. In een oogwenk is het gebeurd. ‘Ik ging naar het toilet, mijn handen wassen,’ zei Mark, ‘twee minuten was ik er niet, twéé minuten heb ik ’m uit het oog verloren.’ Natuurlijk kunnen het tien minuten geweest zijn. Plasje doen, handen wassen. Ook nog even iets charmants zeggen tegen de toiletjuffrouw – zij herinnerde zich de knappe, blonde man met het slechte Spaans nog goed – en ‘foetsie’, mijn lieve, blonde jongen. Er was een vijver, met eendjes. Ook veel mensen, in eerste instantie werd er niet aan de vijver gedacht. Maar na een uurtje hebben ze toch duikers gestuurd. Zonder resultaat. Wat is er met mijn jongen gebeurd?
Hij zit op de schouders van zijn vader. Het olifantenbad is fenomenaal. Aha, nu gaan ze eten. Zelf zou ik het Maison de thé verkiezen, maar ik volg hen naar de Orangerie waar ze burgers en frietjes serveren. Zonder mayo, natuurlijk, dat lust hij niet. ‘Zout, papa, mag ik zout gaan halen op de andere tafel?’ Ik woel door zijn haar als hij naar mij toe komt en stop hem het zoutvaatje in zijn handen. Zie je wel, hij herkent mij. De vader bijt verstrooid in een dikke hamburger. ‘Zo, dit is leuk, hè? Vind je het leuk?’ Hij klapt zijn iPhone open- dicht, open -dicht. Welk belangrijk nieuws verwacht hij? De jongen knikt enthousiast, zijn mond zit vol.
‘Hoe leuk vind je het dan? Vast wel leuker dan met mama naar de speeltuin?’
Alexander spert zijn ogen wijd open, blaast zijn wangen op en knikt. Hij veegt zijn mond af met zijn mouw. ‘Ja, dank u.’ Hij zakt een beetje naar beneden achter de tafel.
‘Goed zo’, zegt bully, ‘Denk erom dat je háár niet vertelt dat we hier zijn geweest.’ Zijn telefoon biept. ‘Wacht,’ zegt hij, en na een blik op het scherm: ‘eet je frieten op, we moeten er vandoor. Ik breng je terug naar mama.’
‘Hee? Nu al? Waarom? Ik wil de show nog zien. En ik moet pipi doen!’
‘Dadelijk, wacht hier. Ik ben zo terug!’ De man staat recht, loopt achter me om. ‘J’arrive, donnez-moi cinq minutes,’ blaft hij in zijn telefoon en verdwijnt, de mensenmassa in.
De jongen wriemelt op zijn kruk heen en weer.
Och arme, dat joch. ‘Zal ik met je mee naar het toilet gaan?’ Hij springt recht en grijpt mijn uitgestoken hand. Er staat een lange rij. Gedwee schuift hij aan bij de dames. ‘Ik kan het alleen’, zegt hij gedecideerd en doet de deur voor mijn neus dicht.
Het duurt zeker tien minuten voor we terug zijn. Geen spoor van de vader. Rotkerel. Wéét hij dan niet wat er zoal kan gebeuren? Die man verdient verdomme dit kind niet. ‘Ik kom even bij je zitten,’ zeg ik. Een biepje: ‘medicatie’ op mijn display.
‘Wie is het? Mijn mama? Ze is vast ongerust. Ik mag van haar niet met papa meerijden in de Audi. Omdat ik nog te klein ben, zegt ze, ik moet in een kinderstoel. Is het mijn mama?’
Ik duw de reminder weg. ‘Ja, het is je mama, ze is heel ongerust.’
‘Is ze boos? Ik wou niet-’
‘Nee hoor, ze is niet boos.’
Nog geen vader te bespeuren in het cafetaria. ‘Je mama vraagt of ik je naar huis kan brengen. Kom. Ik stuur haar een bericht dat we er binnen een uurtje zijn.’
‘En papa dan?’
‘Hem bellen we als we thuis zijn, kom vlug, je mama wacht.’ Een blik door het raam. Bwah, als we hem tegenkomen, verzin ik wel een smoes.
...
‘Hier is mijn auto. Stap in. Ik maak je gordel vast. Ziezo.’
Opnieuw het biepje. Medicatie. Ik druk op ‘verwijderen’. Vandaag voel ik me niet depri.
‘En papa?’
Papa? Ach, zulke dingen gebeuren, nietwaar.