I
een weinig voor de hand liggend landschap ademt ook. ik adem mee
zonder wroeging of onschuld en heilig zijn.
wanneer de proza-industrie nee zegt stop ik ermee.
bomen, wind, alles.
kreten, woorden, alles doet mee.
een passant fluistert me een belediging in het goede Oor.
ik ken het landschap maar al te goed, hier panikeren de objecten,
de dingen die zich aanpassen.
de essentie: mee weigeren tot de dood die we kunnen sterven.
brood eten en hongerspelen in een ver verleden dat zich een weg baant
naar het vrome heden. kanjers van bazen praten enkel en alleen
met iedereen en wees eerlijk: je ademt je diep ingedoken
bibliothecaris -isme tot een archivaris aan flora.
de plantentuin van Gent in je hoofd goochelt witte rook.
Oor hoort alles dus ook de associatieve gestiek.
een berg doemt op, waarom zou je niet omarmen wat je aanraken kon:
een weinig voor de hand liggend landschap dat ademt en daarom
dat je mee-ademt.
II
je verdenkt je zelf van eigendom.
een kleine god leeft zo in je voort en je bepaalt je lot andersom.
jij die jij kijkt in mij. leef zo in me voort aub.
een nieuwe passant die meewarig aandacht schenkt aan de benen.
opwaartse vloeiende bewegingen die aarde zijn.
Oor en hand en tand en mens zijn.
zodoende je hulp biedt aan de mechanismes die messcherp
waarheid propaganderen en deze inbedden.
anekdote: ik kende mezelf toen nog niet, enkel
in de anderen zag ik de lichaamsdelen verdrinken.
alles participeert in de handelingen des dood,
jezelf verdenken, passeren doe je passief, communicatie
post propaganda en nee, nee aan de adem, terwijl
op de hoek van de straat de hoek van de straat opstaat
en zich manifesteert tot blokkade, nee aan deze mensen
die de zeg zeggen zonder meer, terwijl op kantoorgebouwen
het bloed de handen van directeur abc zuivert;
nee.
ik ontdoe mezelf van een god.
water de woorden, ken de beginselen en een religie begint.
III
jezelf in fauna gekleurde aangrijpende fauna veranderen
om je aders te doen vernauwen en dichter bij een mythologie te staan.
de adem van de daken roepen, doe je het hiervoor of
aanschouw je andere wezens in ingewikkelde dromen over alles en
niets dat nog onzeker zonder mening blijkt.
jezelf groen kleden dan maar, de oase lijkt wel onuitputtelijk als
jij je in zijn schoenen zet.
adem jezelf tot mens; dan ben je te weinig voor mij.
op straathoeken verzamelen met te weinig om de schreeuw der
ambivalentie op te wekken uit een slaap die smaragdgroen een bezit
lijkt.
hoor: de vergevorderde dood van de winter die nadert.
als je elk spel als wrange nasmaak ontziet valt er namelijk niet meer te spelen.
wij leven om de botten heen, klauteren de berg op, het erfgoed,
bivakkeren om de stroom die alles omgeeft en drijven mee in
een toekomst met écht geluid.
tot je jezelf in zijn schoenen ziet. je verliest een haar daarbij.
IV
kijk nu, een pre-sekte die anders is.
kijk: gewaarwording.
dan de ontreddering en dan de toekomst, landschap.
op meerdere plaatsen ontstaan stromingen zonder geheel gevrijwaarde setting.
ik leg me erbij neer, hier is niets dat veel is, en mensen
zijn van een bepaald begrip dat ik terloops naast me neer kan leggen.
ik leeg de rivier in een hand die ik had.
wij kijken naar de verduistering die altijd weer optreedt.
kwaliteit een verdubbeld begrip.
een pre-sekte leeft in tropen en exotisch genoeg verspreid hij zich niet.
daar: de toon is gezet.
V
in een ogenblik ontbreekt de afstand die we met zijn allen
vergooien in de aanval.
zo’n ogenblik: het waait en de huizen staan nog krom,
wezens werpen schaduw op de klimaatheersers en ik tik
op een Tourette-patiënt.
de ziekenkas is leeg, de boeien worden geworpen,
je woorden zijn hol, de kaviaar is op.
het stormt, wij met zijn allen.
kun je jezelf aan me geven.
daaromtrent een contract dat ik zal opstellen met enkele waarachtigheden
die aan stroom ontbreken.
geluid dat je uitkraamt versta ik nog niet.
VI
zonder je geloof in jezelf te verliezen, zonder meer:
het zwembad is geleegd, net zoals het huis.
verplaatsingen binnenin.
een maag die niet meer wil of kan.
zo verloor je de akte van wellust.
ik verdrink je niet langer, er is niet genoeg H2O voor ieder
kwaad dat in mij broedt.
zolang je er nog in gelooft heb je me maar op te bellen via
de moordlijn.
quasi onberekenbaar sluipen mijn woorden zo verder.
ik die de wil wil.
een verknipt krantenartikel zegt me dat ik meer zou mogen willen.
dat is een understatement en ik.
VII
panikeren doe ik in je achterhoofd.
er heeft zich een landschap gevormd, dat weinigen zullen beklimmen.
van punt A naar B: een gang door het Oor en weer terug.
VIII
goederen op een treinvaart naar de overkant. op en ook weer af
de berg langs beide kanten en de weerszijden mijn hoofd hebben hoornen.
import: een gebalanceerd gedoe zonder gevrijwaarde hel.
export: de andere kant van de munt die vrijwel onmiddellijk op zijn staart trapte.
goederen op een hoog tempo de berg af dansen en
kilte oproepen. dan de kans grijpen om erin op te gaan;
jij die je haar goedlegt, ik kijk keurend toe: een 6.
mensen en alles daarbuiten: een goed.
onderhandelen, veranderen: metamorfose.
amfibie die sceptisch is over zijn soortgenoten.
de trein die halt houdt in het gladde verwantschap en zo ook ik
die de benen influistert met film. vastleggen.
passief de gebergtes passeren en kantelen, we zijn op het hoogtepunt
ook dat alweer voorbij de sissende klanken van de waanzin in
en wij keren de kar naar mijn rug.
wij leerden de volharding passeren in een vingerknip en
praten luider tegen elkaar.
de spraak des leegtes vult de tongen met een hartkwaaltje.
paniek pro habitat; hier wil je wonen en blijven.