balancerend voor mijn graf
wankelend op een enkel been
slechts twee dimensies aan mijn steen
begreep ik plots mijn straf
want Dé Hond uit 't Pleistoceen
mijn ogen faalden niet
ik ben geen argeloze neofiet
droeg in zíjn bek míjn onderbeen
contemplerend aan het knagen
heeft de mens mijn ziel getemd
heeft hij mijn bloed gestremd
over diepe levensvragen
onverwacht zette hij zich schrap
had plots mijn lijfgeur in de mot
zijn ogen gericht op mijn strot
en met een onverhoedse klap
onder vigoureus geblaf
ik voelde me als de dood
verlamd op mijn ene poot
stoof die joekel op mij af
deze sterveling smakte op de grond
een vreselijk tafereel
nervositas in mijn keel
keek recht in zijn stinkende mond
het beest beschreef zijn existentie zonder dralen
de mens heeft mij ontdaan
van mijn onbesuisd bestaan
in wel honderd mensentalen
ik begon te lullen
de Hond was duidelijk beledigd
geheel onbevredigd
om de waarheid te verhullen
hij zei me nog één ding
waar haal jij het lef vandaan
een hond lijn je niet aan
en zo was het hoe mijn droom verging