Ik wil het droge ruilen voor dolfijnen. Maar donker grotten in de krochten van een zee maken me bang. De gedachte van geen lucht of licht te zien onder water daar waar onze taboes welig tieren.
Soms zie ik je daar. Wij, vochtig lauwglad en gerafeld. Wij met onze mankementen. Daar in de diepte deert het niet.
Maar liever zie ik ons in de lente. In handgehaakte peignoirs.
Als je de geur van het gonzen niet kunt bewaren, koester dan de textuur.
Een duo tepels en de zon die een vingerdik van onze contour aflikt. De flauwe bries tussen onze binnendelen. Het dons van je lel die naar patchouli smaakt.
En dan de nacht waar alles krimpt.