Het was een al bij al fatsoenlijk frisse vrijdagavond in december. Ergens op de Grote Markt beierde een indrukwekkend klokkenspel dat het 23:45 was. Ik zat lekker warm binnen voor mijn laptop een eindje weg te tikken. De woorden tolden door mijn knetterbol en ergens vanuit de diepte van dit altijd rood blozende hoofd overviel me de gedachte dat ik niet in de stad was. Dat was een beetje merkwaardig, want op momenten als deze ben ik er doorgaans niet weg te trekken.
Noem me gerust de nachtburgemeester. Maar Aalst heeft al haar nachtburgemeester. Ik ken hem toevallig bij naam. Soms groeten we elkaar en zegt hij grijnzend: kijk daar, mijn vriend Mattietaart! Dan schudden we beleefd de handen in elkander, wisselen we even wat random shit uit. Daarna wensen we elkaar het beste pour le temps qui reste en gaan we elk in alle uitzichtloze anonimiteit weer onze eigen weg.
Dat zijn de gesprekken die eigen zijn aan de uren waarop de maan zich aan ons nachtbrakers onttrekt. Wanneer de mooiste meisjes in een hoekje van de ruimte stiekem in stilte schaterlachen en we diep van binnen weten dat er een plaats is om voor te sterven. Dat ze als priemgetallen enkel deelbaar zijn door één en zichzelf. En god, wat zouden we graag het getal 1 zijn.
Ondertussen koesteren we de voortvliegende minuten. Bietsen we weekendnacht na weekendnacht sigaretten uit elkanders jaszakken in een beurtrol waar schuldbrieven en harde contanten niet van tel zijn. Soms verstopt het zachtste meisje van de avond haar handen onder de openstaande rij knopen van je ruitjeshemd en wil je pas gaan slapen nadat je alle sproetjes op haar voorhoofd hebt geteld.
Alles is rustig, en soms toch ook weer niet. Zoals die keer toen een opgefokte zatlap een pegeltje uit je linkeronderhoektand sloeg toen je tussenbeide kwam in een ongelijk handgemeen, omdat de immer alerte Caped Crusader in jou nu eenmaal geen onschuldig bloedvergieten verdraagt.
Ergens gelooft R. Kelly dat hij kan vliegen. Ergens beseffen we dat we deel uit maken van een verwarde generatie die het geluk nooit ten volle in pacht heeft, maar daarom nog niet verder van de liefde verwijderd staat. Maar nooit vertrouwen we elkaar toe dat we ’s anderendaags verdrinken in een leegte die we zelf geschapen hebben.
Ik stopte met het typen van dit geweeklaag, krabde aan mijn castagnetten, en dacht even aan mijn working class huisgenoot, die alweer een week in het ziektebed lag met een ontsteking waar zelfs zijn lokale geneesheer geen antwoord of diagnose wist op te plakken. Hij eet nochtans zo gezond. We hadden enkele uren daarvoor samen naar The Phantom Menace en Attack of the Clones gekeken. Want aanstaande dinsdag pikken we Rogue One mee, en een beetje Star Wars-fan is dan graag wat voorbereid.
En ik dacht aan de sympathieke uitbater van de nachtbuurtwinkel niet ver van onze schurkenburcht. Een fidele gozer van boven middelbare leeftijd die iedere avond weer in zijn iets te grote kostuumvest en zelf gestreken hemd glimlacht naar al wie zijn bescheiden handelszaak betreedt. Niet iedereen beantwoordt zijn gastvrijheid evenredig, en dat is een misdaad waar ik me behoorlijk boos kan over maken. Zijn naam ken ik niet, maar in gedachten noem ik hem Ranjit, naar de al even aardige Bengalese taxichauffeur uit How I Met Your Mother.
Nauwelijks ben je binnengewandeld of hij plukt je huismerk al uit de rekken achter zijn toonbank. Je vraagt hoe de avond was en hij antwoordt dat hij niet te klagen had. Je weet best wel beter. Dat het een hondenstiel moet zijn om op dit godvergeten uur alleen in een nachtwinkel te staan. Dus wuif je het wisselgeld weg, wens je hem nog een goedenacht en peuter je bij het naar buitengaan alvast een kleine sjarel uit het pakje.
Je bedenkt je dat die kleine sjarels ooit je dood worden. Maar dat is niet erg, want je gaat toch in 2017 stoppen. Want je wil oud genoeg worden om de bloedjes van je zus te zien opgroeien. De prinses en de koning. De keizer is onderweg, en dan is het wachten op de admiraal. Nonkel snor hier zal eindeloos van jullie houden, zolang jullie zijn zeldzame stripcollectie maar niet onderpissen.
Eens thuis besef je dat je nog niet kan gaan slapen. De stad ontvouwt zich op wandelafstand steeds wijder open en lonkt naar je met de glimlach van een courtisane die je alles zal beloven ook al weet je dat ze het nooit ten volle waar kan maken.
Standvastig negeer je haar zoete sirenegezang. En daar zit je dan op je slaapkamer, aan de houten tuintafel die je een bureau noemt. Je plukt opnieuw een galletje uit het pakje, haalt de “enkel-voor-uiterst-speciale-binnengelegenheden-cendrier” boven, zet de Zalman-koptelefoon op je half bevroren oren en schuift een schijfje in de lader.
En die cd heet vanavond toevallig And All That Could Have Been. And All That Could Have Been, de live-registratie van Nine Inch Nails’ Noord-Amerikaanse Fragility v2.0 tour uit 2000. Gruwelijk goede band. Er hangt al sinds mijn veertiende een NIN T-shirt in mijn kleerkast, met het artwork van The Fragile op. The Fragile! “An album with a plot detailing the destruction of a man!” Een meisje uit het zesde middelbaar zei me op een broeierige meidag in 2001 ooit:
“Hé leuk, je luistert naar NIN.”
Dat zijn dingen waar je je als puisterige veertienjarige geweldig aan kan optrekken. En op aftrekken, als we nu toch zo vrijpostig bezig zijn.
And All That Could Have Been beukt open met Terrible Lie en eindigt 73 minuten en 52 seconden met het in 2003 door Johnny Cash zo prachtig gecoverde Hurt. NIN-frontman en bezieler Trent Reznor blikte terug met de woorden: “I thought the show was really, really good when we were doing it.”
Enkele jaren later maakte de lof plaats voor: “I can’t watch it at all. I was sick for most of that tour and I really don’t think it was Nine Inch Nails at its best.” Die ommezwaai stoelt meer op Reznors demonen dan muzikale zelfkennis. Rolling Stone Magazine ridderde Fragility v2.0 verdorie tot tour van het jaar!
Ik kocht het album ergens in 2009-2010 voor een prikje in de Gentse Veldstraat. Gevaarlijke muziek was dat. Donker, onheilspellend. Alsof iemand het hemeldak oplicht en het eindeloze schreeuwen openzet. Ik draaide de cd niet zo vaak. Dat was ook niet nodig, want ik werd in mijn studentenjaren iedere ochtend wakker met de zon in mijn armen.
Zeven jaar verder in het koude heden kondigt Nine Inch Nails een nieuwe EP aan. Het vijf tracks tellende Not The Actual Events belooft weer duchtig in de krochten van de menselijke ziel te wroeten. “It’s an unfriendly, fairly impenetrable record that we needed to make”, verklapte Reznor alvast. “It’s an EP because that ended up being the proper length to tell that story.”
Nee, vrolijk word je niet van die Trent Reznor en zijn teksten. Met Something I Can Never Have, The Downward Spiral, While I’m Still Here?, The Day the World Went Away en bovenal And All That Could Have Been, heeft hij nu niet meteen crowdpleasers geschreven. Maar fuck, wát een songs. Om van zijn soundtrackwerk nog maar te zwijgen.
Ja, Reznor. Hij is een beetje de duistere broer die ik nooit had. Wacht, die heb ik wel. Sterker nog, ik woon er mee samen. Hij opereert onder de naam Gewoon Ruben en giet af en toe wat sombere muziekbrouwsels door de huiskamer. En zo haalt de realiteit altijd en overal de fictieve mijmering in.