achter de vuurzee tierde kleefkruid
weelderig
zag ik je zonnen
op je buik
tekenden kaboutertjes
de weg
in het roeste bed met luchtpedalen
lagen longen
bang om uit te hijgen
ook een hart
moest nog bekomen van de rare vondst
er kwamen donkerloze nachten
ruis en wind
werden geruild
voor stilte die niet slapen kon
geen redding en u kent hem vast
dien typ uit Panama
van hem
heb ik een zweefmachien gekregen
waarmee ik wegvloog
door de barsten in de hemel
over kindertijden ongeploegde aarde
jeugd komkommervelden de gezwollen zeeën en ik zag
die Scoone
op een zeepaardje
Neptunus in een visbokaal
ik zag des mensen lust
leed en gesel
vergeten troost een school met zwaardvissen ik dacht het scherpe beeld
heb ik na maanden weer gevonden
echter niet
waar ze sliep
die meest
ondraaglijke
tederheid
als een slaapwandelaar
viel ik
voor de maan
nog voor die volop schijnen ging
voelde ik het smeulen van de waan de zomer
Borealis kwam hij voerde me
voorbij verdwaalde streken
ik doolde lang tot bij
koelbloedige demonen
handelaars in schijn
labiele witte steunpilaren
bij
geluk
heb ik
de klippen van Kaap Grijsneus
op een haartje na gemist
gebroken schepen ver in Borneo
daar werd ik door
de laatste dodo aangesproken
weet nu hoe dat voelt
het dode spoor
de Grote Oceaan
hij zweeg gesmoord
die oren van het droomgezicht
de lelletjes die ik zo graag toch
met het puntje van mijn tong
zou kietelen
ik heb
niet meer gezocht
laat staan gebeden
van
‘oh gij die van mij houden kunt
ik ben niet waardig meer
dat gij tot mij komt’
maar schrijf hem
tenminste
zeven waterletters of zijn voornaam in de neergeslagen damp ja zelfs
de postduif bleef in leven
schrijf de ongeschoren gek
‘leid hem in bekoring en hij zal
gauw beter worden wederkeren verderzweven
op de warmte
van je ongeziene lach’
uit de reeks 'Reizen met Robby'