Tijd.
Je pakt het vast, en daarmee grijp je het als het ware, je claimt iets,
dat erfgoed is, puur en alleen omdat het zichzelf op die manier definieert,
maar reeds heeft plaatsgevonden, als je het uitspreekt, zoals het
plaats vindt, de moment wij ter aarde spraken.
Voortbestemd om daar te blijven, in een boek, een moment, dat in aanraking komt
met een (onze) humane en vooral fysieke verschijning, start het, traag trillend maar
consistent, te bewegen. Het pulseert.
Het pulseert omdat het geheel nog in controle zich bevindt. Vanaf in jouw vuist of handpalm
plaatsgenomen en deels gevangen binnen fysieke restricties, pin je het vast, definieer je
als een tranformatie, iets verbaals, iets grijpbaar.
Omdat het grijpbaar is, maak je het grijpbaar. Opnieuw, opnieuw, ik heb dit al gezien,
maar in andere woorden, zonder dezelfde betekenis uit te sluiten.
Tijd is iets wezenloos, dat van ons is, dat écht van ons kwam, voor het zich voortzette,
en zich vastzette in een dna van iets 'collectiefs'.
Door te blijven ontkennen, deelnemen.
Door te blijven benoemen, vergeten.
Betekenis verlies je pas, als je iets vastlegt.
Dan wordt het beeld.
Beeldvorming is een baan, rond de taal, die negatief verloopt. Hoe langer je het kent,
hoe verder af je het kan houden, zonder contact.
En dat is door de tijd.