gaap
er was een gaap tussen mezelf
en die ander alsof ik er vredig
bestond bij mezelf met mezelf
hand in hand ook die ander was
met zichzelf er liet ik ruimte
als gaapte mijn kloof zonder
angst toch diep genoeg voor
eigen bestaan me mijn grens
er was een gaap ik creëerde
die zelf als die ruimte voor
mezelf mijn eigen bestaan
was het waard met mezelf
hand in hand als vol zonder
angst in mijn kloof overkant
lag vredig te kijken die ander
mocht er zijn me geen grens
er was een gaap als was dit
er leven niet als die ander het
willen bestaan als mezelf vol
van mezelf die kloof was er
vredig kijken naar die ander
die overkant liet ruimte me
zonder angst voor bestaan
gaap diep was me er grens