‘Uw hand in de mijne.’ Het klinkt zo ongelooflijk onnozel normaal. Een evidentie, die zo evident is geworden dat de schoonheid ervan vaak vergeten wordt. De aanraking verloren en de essentie van ‘graag zien’ voorbij.
Hij is vertrokken. Na al die maanden, eindelijk met heel zijn hebben en houden mijn hoofd uitgestapt. Ik zou moeten huilen maar ik voel niets.
Of neen, ik voel niet niets, maar het voelt niet zoals ik dacht dat het zou voelen. Ik ga niet dood ofzo. Het is eerder een soort teleurstelling, maar dan zo eentje van de ergste soort. Misschien was dood wel minder erg geweest, want dan had ik effectief niets gevoeld. Nu is er enkel een zeurderige leegte. Eén die vreemd genoeg verschrikkelijk vol aanvoelt.
Kent ge dat? Dat uw lichaam niets meer wil voelen, maar dat uw hoofd dat niet toelaat? Ge zoekt de uitknop van uw brein, maar die zijn ze bij fabricage vergeten aan te sluiten. Tot dan ineens toch alles donker wordt. En stil.
En dan zijn ze daar ineens aan de horizon: die wolken. Het zijn geen kwade, grijze wolken. Neen, ze zijn zacht en roze. Er komt geen regen uit, wel fijne en warme zonnestralen die mijn ziel opwarmen.
Een nieuw begin. Nog een beetje wankel op mijn benen, maar ik sta er wel. Er vliegen vogels om mijn hoofd in alle kleuren. In’t begin wilt ik ze wegjagen met al hun storend getjilp. Maar als ik dan begint te luisteren, dan hoor ik ineens dat ze een gevoelig liedje zingen. Een liedje alleen voor mij. Een liedje dat klinkt als het frisse jonge meisje dat ik ooit was.
Ik zou zo graag nog eens echt verliefd zijn, in de positieve zin van het woord. Op wie maakt op zich niet uit. Gewoon dat gevoel hebben alsof ik voor de eerste keer de zon zie. Ik kijk er recht in en mijn ogen zijn verblind, maar ik kan er niet mee stoppen. Zo schoon is het. De mooiste verslaving der verslavingen. Mijn benen worden week en ik kan niet meer stappen, terwijl ik in mijn hoofd vlieg. Totaal verloren en toch de weg kennend. Intuïtief op het onbekende doel af.
Iemand zijn hand vasthouden, gewoon omdat het kan. Omdat dat niet doen, een gemiste kans zou zijn. Een fout die ik mezelf nooit vergeef als ik er naast zou grijpen. Naast die hand.
Ik vind het verschrikkelijk moeilijk om verliefd te zijn. Het is eigenlijk de grootste ramp die mij kan overkomen. Het neemt mijn hele ‘zijn’ over.
Onzekerheid wordt een evidentie, zelfzekerheid slechts een vage herinnering.
Als ik mezelf niet te dik vind, dan voel ik me zeker wel oninteressant. En als het de twee voorgaande zaken niet zijn, dan is er vast en zeker wel iets anders wat er mis is met mij. Niet goed genoeg, een tweede handsje. Een tweede Ansje.
Het is de angst. Het maakt alles kapot en een leven vlak. Angst dat mijn langzaam net opgebouwde ego weer ineen zal stuiken als een kaartenhuis. Angst om op mijn bek te gaan. Mijn gezicht, maar ook mijn zicht te verliezen, verblind door liefde.
Angst voor wat gaat komen, voor het onbekende. Xenofobie voor liefde zeg maar. Ze verteert alle positivisme die verliefdheid normaal met zich meebrengt.
En dan staat gij daar, totaal overwacht. Onwetend, maar toch wetend.
Drie dagen krijgt ge. Drie dagen moogt ge mijn hart vasthouden. Daarna moet ge het teruggeven. Meer dagen kan ik niet zonder, want zonder kan ik niet leven. Zonder kan ik niemand nog graag zien. En eerlijk, wat is een leven zonder graag zien? Wat is een mens zonder een hart om graag te zien?
Drie dagen moogt ge er naar kijken en het koesteren.
Tenzij ge er goed voor zorgt natuurlijk, dan moogt ge het misschien wat langer vasthouden.
Mijn hart.
Meer durf ik u voorlopig niet beloven.