De nacht viel als sneeuw. Niet bruusk, niet volledig. Maar in vlokken.
Vlokje duister na vlokje duister.
Traag dwarrelend — het donker wilde zich niet opdringen, maar verlegen zichzelf uitnodigen. Een zachte val.
In de woonkamer, waar boeken half geopend op planken lagen, nauwelijks hoorbaar nagalmend van hun eigen woorden, bracht kaarslicht de sfeer in de juiste stemming. De kaarsen weerstonden het donker niet heroïsch, wel koppig, elk omsingeld door hun eigen kleine kring van licht. Het was geen strijd, eerder een soort van verdrag tussen licht en nacht.
Lys en Mauro zaten verstopt in een sofa die duidelijk niet gewend was aan dramatiek. Een blozende sofa. Met ervaren plooien en zachte kussens die zich graag stilhielden. De sofa wist: Dit is niet mijn scène, ik ben slechts de omarming.
Ze zaten dicht. Nog net niet tegen elkaar. Via de geringe lucht tussen hen in voelden ze elkaars temperatuur. Hun schouders: dichte buren. Hun knieën: toevallige passanten. De stilte tussen hen was geen leegte. Ze was geladen, net als de wolken voor een zomers onweer dat nooit echt losbarst.
“Het is vreemd,” fluisterde Lys, zonder te weten waarom ze precies fluisterde. Misschien wilde ze met haar stem de kaarsen niet laten uitdoven.
Mauro keek haar aan. Niet rechtstreeks. Diagonaal. In een poging haar dubbel te zien. Een hartendame.
“We zijn een beetje…” Hij zocht het juiste woord. “…heel zwakke magneten.”
Ze knikte traag, overtuigd van het feit dat ze haar hoofd nog maar pas kon bewegen.
“Zwakke magneten… zonder pool.”
De sofa, zijn discrete zelf, haalde diep adem, werd een fractie zachter. Een verre herinnering ophalend aan hoe het voelt om geliefden te dragen.
Toen gebeurde het.
Niet gepland.
Niet als besluit.
Wel als nachtvlinder.
Een eerste kus.
Hij fladderde binnen.
Werd niet gezocht.
Werd niet gevangen.
Maar vond een plek.
Op haar lippen, tegen zijn bovenlip. Een aanraking die zachter was dan elke stof. Minder tastbaar dan een droom, veel duidelijker dan welke taal dan ook.
Een stoel keek beschaamd weg. De plant naast de sofa begon iets sneller te ademen. Een boek viel dicht, zonder wind.
Ze bleven daar, hun voorhoofden tegen elkaar, in het midden van iets wat nog geen naam had. De ademhaling synchroon, handen als nieuwsgierige diertjes op zoek naar een plek om te rusten.
De sneeuw van de nacht bleef vallen.
Onhoorbaar.
Onmerkbaar.
Bescheiden echt.
En in die langzaam dichtvallende wereld waren Lys en Mauro een kleine stille vlam, omsingeld door elke mogelijke toekomst.
