Het visje lag tussen hen in. Zonder water. Levend. Teder spartelend. Alsof het geen water nodig had, maar herinnering.
Mauro bukte zich, nam het voorzichtig in zijn hand. Iets in zijn blik trilde. Lys keek hoe hij het visje op zijn vlakke hand legde. Zij wist het. Het was een kompas. Niet gericht naar het noorden, maar naar iets wat ze samen konden bereiken.
De krijtman stond stil nu. Zat zijn taak erop? Hij draaide zich om zonder een woord en liep de trap op, achterwaarts. Alsof hij terugkeerde naar een verleden dat hem ter verantwoording riep.
Mauro en Lys bleven achter. De lucht voelde intenser. Zachter. Zwaar van mogelijkheden. Lys boog zich naar de grond, raapte het stoepkrijt op dat was blijven liggen. Ze keek Mauro aan. “Zullen we?”
Hij knikte. Niet als antwoord op de vraag. Gewoon, voelend wat reeds in de lucht hing. Samen knielden ze opnieuw. Lys tekende een cirkel op de vloer. Groot genoeg voor hen beiden. Mauro nam het krijt over. Zijn hand tekende symbolen in de cirkel. Golven, spiraaltjes, onbestaande woorden. De hand werkte onafhankelijk van Mauro’s kennis. Een halve klok. Een gesloten deur. Appel met vergezicht.
Het visje gleed van Mauro’s hand af, en begon traag de lijn van de cirkel te volgen. Eén keer. Twee keer. Bij de derde ronde klonk een geluid alsof iemand een dik, belangrijk boek opensloeg in een kamer die eeuwen leeg was gebleven.
De ruimte scheurde.
Niet in twee.
Maar in véél meer.
Elke keuze, elke variatie, van dit moment evenwaardig. Alleen anders afgekruid. Lys en Mauro kozen dezelfde kruiding: tijm en honing. Alsof hun zielen door de catalogus scrolden en in koor “Die!” riepen.
Ze stonden samen op. In een ander landschap. Nog altijd in het gebouw, maar het gebouw was nu een bos. Of eerder een ruimte die zich voordeed als bos. Een illusie van stammen, takken en bladeren. Zonlicht als plafond. Levend behang van insecten en zacht zingende vogels.
De vis zweefde boven hen alsof hij nooit iets anders deed: zweven.
“Dus…,” zei Mauro, “volgen we hem?” Lys knikte en nam zijn hand weer vast.
De lucht rook naar karton. Oude dozen met geheimen. Naar het begin van iets dat nog geen naam heeft. En het visje? Het begon te zwemmen. Vooruit, de lucht in, een kronkelend pad volgend tussen schijnbomen en herinneringen.
