ik klauwde naar je mond
stak mijn hand in je keel
trachtte nog een sonnet te grijpen
me te laven aan een kwatrijn
maar gulzig dronk je mijn poëma
als was het snedig spraakwater
en ik erachter heen
me wringend tussen je rubberen lippen
woelend in je harteloze mond
vol akelige tanden
versregels verpulverend
een losgeslagen metrum
vervormend woorden tot gedrochten
jouw trouweloze tong
lekte ruw mijn angstig lijf
ik trachtte te roepen
met een schreeuwloze keel
grijpend naar verdwaalde woorden
zoals koleire lust en drift
hopend op enige kassian
maar je slikte meedogenloos
een martelend geluid weerklonk
het was je opgedraaide huig
ik donderde voort richting je maag
scherpe messen keelden tweeklanken
liefde werd lfde en ik was verslagen
schuurde laveloos richting
je verzuurde maag waarin
ik
langzaam
tot
niets
verzonk
Claus zag ik nog lachen
Pernath stond er dromerig bij
Lucebert schiep abstractie
Voeten poogde troost te brengen
maar het was tevergeefs
mijn alfabet verstierf
ik zag gedichten verdrinken
gehele cycli vergaan
ik verzoop en ging ten onder
wegens een tekort aan woorden
om mijzelf en hen te redden
en zij?
zij ging een volgende lezer verleiden
deze keer van romans van A. F. Th. van der Heijden