Soms vergat hij dat hij sliep. Dat waren dan de goede momenten, wanneer ze naar hem lachte alsof ze werkelijk nog van hem hield en hij zich niet kon voorstellen dat het maar een droom was. Dan was hij weer bevlogen, idealistisch en vol zelfvertrouwen, voor even niet meer de man aan wie de mislukking kleefde als een teek aan een natgeregende hond, maar wel de geluksvogel van weleer aan wiens voeten de hem gunstig gezinde wereld een tijd lang gelegen had en die dankzij haar gedurende die gouden jaren met spreekwoordelijk gemak langs alle verraderlijke klippen van het leven gezeild was.
Zo was het onder andere ook gisterenavond geweest, toen het, net nadat hij zijn hoofd op het zachte kussen te rusten had gelegd, een paar schamele minuten lang niet tot zijn onderbewustzijn was doorgedrongen, dat hij zich op zijn vroegere jongenskamer bevond, thuis bij zijn inmiddels bejaard geworden ouders, geheel alleen in het veel te smalle eenpersoonsbed, omringd door de tien of twaalf onuitgepakte kartonnen dozen die uitpuilden met de nutteloze restanten van zijn stukgelopen huwelijk. In plaats daarvan had hij, zachtjes snurkend, de periodes herbeleefd, waarop hij echt succes had gekend, benijd, bewonderd en geadoreerd was geweest en had hij opnieuw ervaren dat dat alles op de een of andere manier altijd in het niet was gevallen bij de oprecht gevoelde liefde die onveranderlijk uit haar hemelsblauwe ogen had gesproken wanneer hij ’s avonds laat thuiskwam en zij aan de keukentafel op hem wachtte om zijn verslag te aanhoren over de vele triomfen die hij die dag gevierd had. Met een glimlach had hij in zijn verbeelding teruggedacht aan hoe ze vervolgens de risotto bereidde waarvan hij zo hield en waarvan het subtiele aroma zelfs in zijn slaap het water in zijn mond deed lopen. Terwijl ze kookte, had hij zijn ogen nooit van haar kunnen afhouden, betoverd door de natuurlijke gratie waarmee ze als een geboren flamencodanseres het kastanjebruine haar achter haar oren streek en tussendoor voor hen beiden de Sauvignon Blanc uitschonk in de kristalglazen die ze kort na hun verloving samen hadden gekocht in een onooglijk dorpje in de Friulische Alpen waar ze zo hard hadden gelachen dat de echo verderop in het dal zowaar een kleine lawine had veroorzaakt. Bij die herinnering waren zijn spieren zich begonnen te ontspannen en was hij zich gaandeweg, hardop pratend in zijn slaap, gaan verliezen in de begoochelende toekomstplannen die ze, hoewel ze nooit bewaarheid waren geworden, samen bijeen hadden gefantaseerd, om tenslotte, onrustig woelend onder de dekens, vol verlangen uit te kijken naar dat ene moment waarop ze langzaam vooroverboog, fluisterde dat ze zielsveel van hem hield en hem hartstochtelijk op de lippen kuste.
Tot hij huilend wakker was geschoten en had beseft, dat hij haar liefde en respect voor eeuwig kwijt was, terwijl hij vanuit zijn ooghoeken zijn bezorgde moeder stilletjes naar hem had zien staan kijken, met de klink van de slaapkamerdeur in haar gerimpelde hand, wetende dat ze hem nooit zou kunnen troosten.