De eenhoorn hij draaft. Ik voel hoe hij de benen alvast sterkt ginds in de wijngaard met de zure druiven.
Er is dit tafeltje met scherpe hoek waarop de wesp zich ijverig de angel vijlt.
Ik heb het weerom netjes klaargezet. Straks komen ze echt, allemaal en roept de tocht.
Het kerkhof kent ons allen door en door. Het weet wat er gebeuren moet.
De eenhoorn loopt los en Roeland, hij blijft lelijk opgezadeld. We helpen hem altijd
Er is de koevoet die zijn werk goed kent. Het deksel van de kist is het gewend.
Zijn rug zal nog een keer gebroken worden en zijn schedel lauw bespuwd.
Verleden tijd wil niet vergaan. De wesp hij zal zijn gif nog even sparen.
Vaders wreedheid. Roeland kan haar slechts verdragen door haar keer op keer diezelfde plaats te geven ondiep in het graf.
uit de reeks 'Roeland Wittebolle'