Vanuit mijn brede kamervenster zie ik neer,
Herfstkleuren vloeien als verf, keer op keer.
Rood, goud en bruin verven het land,
De tuin gaat in slaap, maar iets houdt stand.
Dieren sluipen haastig, hun voorraad wordt groot,
Eekhoorns verbergen hun schatten in de schoot.
Noten en zaden, veilig en stil,
Een zachte voorbereiding op de winterse kil.
De vogels zingen hun laatste lied,
Hun tonen fluisteren: "Tot ziens," terwijl de dag verschiet.
Hun vleugels reiken naar het verre licht,
In de lucht blijft slechts hun vage gezicht.
En toch, ondanks de vallende nacht,
Borrelt warmte op in de koude pracht.
De kleuren vervagen, maar iets blijft bestaan,
Een stille energie die nooit zal vergaan.
De natuur gaat in slaap, of is het maar schijn?
In elke tak, elk blad, leeft nog iets klein.
Een zachte hoop, een vurig verlangen,
Dat in de herfstkleuren is opgehangen.