Ik hoop dat iemand ooit lang genoeg van mij kan houden.
De sleutels hang je aan het haakje naast de deur bij thuiskomst.
Je staat met de tippen van je tenen op de hiel van je andere voet, trekt hem uit je schoen en laat ze in je pantoffel glijden. Je staat er niet bij stil of je al weet hoe laat het is, omdat je honderd keer op een dag naar je horloge kijkt. Het water kookt al; straks is de koffie klaar die je niet volledig zal uitdrinken. Op automatische piloot zet je de melk terug in de koelkast en druk je mij een kus op mijn schouder. Een tussenstop van het aanrecht naar de koelkast.
Het hoeft geen verschil te maken, noch een betekenis te hebben.
Als je van me kan houden tot dat niveau, prijs ik me gelukkig.
’s Avonds kan je vergeten je tanden te poetsen, zonder er ’s nachts van wakker te liggen. En bij ons zou dat net zo zijn. Het voelt anders, nu je benen op een kussen liggen i.p.v. op mijn schoot, maar het voelt net zo goed. ’s Morgens voelt je mond wat raar, maar het bederft niet de smaak van alles wat je die dag eet. En bij ons zou dat net zo zijn.
Mocht het haakje afbreken, zou je je sleutels op het kastje leggen. Wollen sokken zouden in minder dan een dag tijd je pantoffels inwisselen. Je zou je verbazen over hoe dicht de koelkast eigenlijk bij het aanrecht staat, mocht ik er niet tussen zitten. Je zou voelen dat het anders is, maar het zou net zo goed zijn. Je geeft me een kus, omdat je dat elke dag daarvoor ook deed. Het zou een traditie worden, waarvan je de oorsprong vergeet. En het besef zou komen dat kerst evengoed gevierd kan worden zonder kalkoen.
Het zou aanpassing vergen; zonder dat je me mist, omdat ik niet aan je ontbreek. En ik leef op hoop dat je niet stil zal staan bij vanzelfsprekendheden.