Kerkpraat
(Twee mensen zitten op een bankje achteraan in de kerk. Verder is er niemand.)
P: Uw hondje mag hier niet binnen, mevrouw Cleeren, dat weet u.
C: U was er gisteren niet, meneer pastoor.
P: Ik heb nog andere parochies onder mijn vleugels, het zijn drukke tijden.
C: Druk? Da’s wel straf, met al die lege kerken.
- Stilte -
C: Het is vandaag acht jaar geleden, meneer pastoor.
P: We zullen hem nooit vergeten. Hij is bij God nu.
C: Daar ben ik vet mee.
- Stilte -
P: U mag uw hondje echt niet mee binnen nemen in de kerk, mevrouw Cleeren. Als ik dat voor één iemand toesta, dan is hier binnenkort het hek van de dam.
C: Ah ja. Dan neemt ál dat volk zijn hond mee naar de kerk. Hier zit geen kat, begot. Ik kom met Franske, of ik kom niet.
P: Franske…?
C: Ja, ik weet het. Mijn kinderen vinden het ook stom. Maar ik dus niet. Het is mijn hond, het zijn mijn zaken hoe ik hem noem.
- Stilte -
C: De kinderen zouden vandaag komen, maar dat is een week uitgesteld. Voorlopig toch. Onze Guido belde als eerste af, en tien minuten later ons Godelieve. Ze wil tegenwoordig dat we ‘Lief’ zeggen. Niks van. Ik heb haar Godelieve genoemd, en zal haar zo blijven noemen.
Er komt een beetje ‘god’ in voor, he meneer pastoor?
P: ‘Lief’ is ook wel lief.
C: Onze Guido begint ook met die zever: “Zeg maar ‘Guy’, dat klinkt jonger”. Alleen onze Jan doet nog normaal met zijn naam, gelukkig maar.
P: Daar valt ook niet veel aan af te korten, eerlijk gezegd.
C: Hier zie? Humor in de kerk, hoor je het, Franske?
P: Franske hierboven, of Franske de hond?
- Stilte -
C: Ze vinden dat ik moet verhuizen.
P: Zeggen ze dat?
C: Ze geven mij een kus, kijken rond en zeggen: “Maar moeder toch, helemaal alleen in zo’n groot appartement…”, en dan krijg ik een aai over mijn bolletje.
P: En Franske dan?
C: Die krijgt geen aai.
- Ze gniffelen allebei. -
C: Ons Godelieve heeft een kamer vrijgemaakt waarin ik mag komen wonen. De andere twee waren wel heel enthousiast over dat voorstel.
P: En u, mevrouw Cleeren?
C: Opwijk, meneer pastoor, Opwijk… Ik ken daar niemand. De bakker niet, de slager. Zelfs de pastoor niet. Ze spreken daar half Brussels.
En ons Godelieve is allergisch voor honden.
- Stilte -
P: Het kerkkoor komt repeteren over tien minuten.
C: Ah. U zet me buiten.
P: Ik zet niemand buiten. Het koor is wel onderbemand.
C: Dat koor klinkt als kattengejank.
Frans kon heel mooi zingen. Wij met twee eigenlijk.
P: Ik weet het nog, die middernachtmis.
C: Ik zing niet meer, meneer pastoor.
P: U zou kunnen luisteren, misschien wat aanwijzingen geven? Meezingen hoeft niet meteen.
- Stilte -
C: En Franske dan?
P: Die moet wel buiten. Ik kan een uurtje met hem naar het park. Als hij dat goed vindt tenminste.