Ik probeerde mijn identiteitskaart te verscheuren maar dat viel niet mee. Het harde plastic werkte tegen. Er verschenen rode striemen op mijn vingertoppen. Ik plooide de kaart dan maar dubbel en duwde ze zo plat mogelijk tussen beide handen. Ik plooide ze terug en deed hetzelfde langs de andere kant. Vervolgens draaide ik de kaart een halve slag en deed hetzelfde. De plooien werden barsten en de barsten scheurden open. De kaart viel in vier delen uiteen. Ik deed mijn lenzen uit en vulde het potje met lenzenvloeistof. Ik kleedde me uit en trok een kleed aan, wit, met lange mouwen. Niks aan hoe ik eruitzag mocht mijn identiteit verraden. Ik had geen identiteit meer, en ook geen taal. Ik sloot me aan bij de stroom, de massa. Ik stapte met ze mee. We kwamen aan een tent, men sprak me aan in het Engels en vervolgens probeerde men nog een taal of drie. Ik knikte, maar sprak niet. Ik kreeg een linnenpakket en een sleutel. Mijn naam werd vervangen door een nummer.
De stad had een ponton gehuurd. Wat voorheen een gevangenis was, was nu een drijvend opvangcentrum. Het stadspersoneel had de tralies die voor de ruiten zat weggezaagd. Ik opende de kamer en maakte het bed op. De matras stond nog in de plastic verpakking tegen de muur. Het bed was een stalen rechthoekige bak waarover een ijzeren web was gesponnen. Wat ik ook probeerde, ik kreeg de lakens niet rond de matras gespannen. Ze veerden terug omhoog als karton. Naast mijn kamer was er een grotere ruimte waar de maaltijden werden bereid. Ik kreeg een aluminium bakje eten. Ik nam plaats aan een lange tafel. Ik at en zweeg.
Ik koop een kip en stel vast dat ze niet wordt aanvaard door de andere kippen. Zij waren hier eerst. Ze wordt aan haar veren uit het kippenhok gesleurd. Ze mag niet mee-eten met de groep. Ze wordt gepikt en op een kippenmanier beschimpt. Ik bouw een nieuw hok voor haar en plaats het bovenop het andere hok. Ze slaapt er alleen. Ze eet alleen. De restjes. Ze scharrelt alleen. Af en toe probeert ze het. Toenadering zoeken. Aanvaarding zoeken. Het mislukt. Ze wordt aangevlogen.
Men deelde wat zakgeld uit. Een beetje scheergerief. Een handdoek en een tandenborstel. Ik schreef op alles mijn nummer. Ik hechtte er veel waarde aan. Ik dwaalde anoniem door de stad. Tenminste, dat probeerde ik. De mensen keken me aan en even snel keken ze terug weg. Hun blik naar de grond. In een fractie van een seconde hadden ze me ingedeeld. Ik was zij en zij waren wij.