Er was eens lang, lang, héél lang geleden, echt al zo lang geleden dat niemand nog wist hoelang geleden het nu precies was. Nu ja, veel doet het er eigenlijk niet toe. Maar laten we voor de historische correctheid van dit verzonnen verhaal ervan uitgaan dat het zich afspeelde na de tijd dat de dieren konden praten en voor de tijd dat robots de wereld overnamen. Met die tijdsperiode in het achterhoofd was er eens heel lang geleden en hier heel ver vandaan ... Hoe ver precies is moeilijk te achterhalen, alle relevante geografische informatie is verloren gegaan tijdens de grote, fictieve bibliotheekbrand. Wel speelt het zich met quasi zekerheid af op onze planeet, of op zijn minst in ons zonnestelsel, enfin toch zeker in onze melkweg. Dus, er was eens relatief lang geleden en hier betrekkelijk ver vandaan een klein, naamloos en voor de rest totaal onbelangrijk koninkrijkje. Het was er vaak koud, vooral in de winter. In de zomer daarentegen, was het er doorgaans warm - omdat de zon dan dikwijls scheen. Het regende er ook regelmatig, dat kon echt van alles zijn: kleine miezerige druppels, van die grote spetters die in kleine spatjes op de grond uit elkaar spatten, reusachtige ijsbollen, pijpenstelen, bakstenen en oude wijven. Sommige dagen van het jaar kon het er enorm hard waaien. Op andere dagen waaide het dan weer matig tot vrij krachtig uit noordoostzuidwestelijke richting en op nog andere was er soms helemaal geen wind. Dit op het eerste gezicht alledaags en zelfs doordeweeks koninkrijk stond onder het alslapend oog van een tirannieke dictator, bijgenaamd de Slapende Tiran.
De Slapende Tiran was een arrogante, egoïstische, luie, machtsgeile, niet al te snuggere, onhygiënische, sadistische stinkerd. Hij had dan ook een broertje dood aan hygiëne - maar dit terzijde, dit speelde zich af lang voor de gebeurtenissen van dit verhaal. De autoritaire alleenheerser heeft altijd gevonden dat persoonlijke lichaamsverzorging iets is voor het gepeupel, niet voor zij die blauw bloed door hun aderen hebben stromen. Uit al zijn lichaamsopeningen walmde een stank die, volgens bepaalde verloren gegane bronnen uit die tijd, onmenselijk was. De voltallige populatie was het erover eens dat ze liever dagenlang vastzitten middenin een enorme berg verse mest onder een verschroeiend hete zon, dan ook maar enkele seconden blootgesteld moeten worden aan zijn persoonlijk aroma. Het was niet alleen zijn onevenaarbare lichaamsgeur die een onvergetelijke indruk naliet. Zijn scheten stonken zodanig dat de omringende rijken geïnvesteerd hadden in reusachtige geurfilters. Daarnaast was hij minstens even berucht om zijn boeren die ze twee koninkrijken en één keizerrijk verder konden horen en ruiken. Die hadden het koninkrijk (lees: de bevolking) al talloze boetes wegens geluidsoverlast en geurhinder gekost. Niet alleen de buurlanden hadden al geruime tijd problemen met hem, ook zijn eigen familie is niet gespaard gebleven van door hem veroorzaakte tragedies. Zijn eigen broertje, zoals eerder vermeld, kon die stank niet meer aan en stierf ten langen leste van pure walging. Zijn oudere zus - en troonopvolger - had hij laten vermoorden, nadat hij eerder zelf een paar onsuccesvolle pogingen had ondernomen. Zijn moeder, de koningin, had hem daarom - dat wordt tenminste vermoed - uit het koninkrijk verbannen.
In zijn afwezigheid floreerde het koninkrijk als nooit tevoren. Er heerste vrede, voorspoed en bovenal, mensen waren gelukkig. Maar een oude wijsheid hing in dat koninkrijk als het zwaard van Damocles boven de hoofden van de bevolking: ‘Mooie liedjes duren niet lang’. En zoals algemeen bekend is, bevatten oude wijsheden vaak een grote kern van waarheid, anders waren het vergeten verzinsels of fictieve fabeltjes. Ook hier is het niet anders. Net op het moment dat iedereen vergeten was dat hij bestond, dook hij zomaar uit het niets terug op. En niet op kousenvoeten langs de achterdeur, maar in vol ornaat langs de grote stadspoort. Ondanks een hevig stil protest van de bevolking, verwelkomde de koningin hem met open armen en een volledig aan hem opgedragen eetfestijn. Net als elke moeder zat ze vol naïeve goedgelovigheid over de bedoelingen van haar zoon en wou ze hem een tweede kans geven. Het overgrote deel van de bevolking had geen enkel probleem met tweede kansen, zelfs zeven maal zeventig maal indien nodig, maar die had hij lang geleden al opgebruikt. Volgens de laatste berekening stond de teller op tweeduizend driehonderdvijfennegentig. Maar uit respect voor de koningin - of was het uit pure lamlendige luiheid? - besloten ze hem een tweeduizend driehonderdzesennegentigste kans te geven. Misschien dat het nog wel zou meevallen, dachten ze, hoopten ze. Wel, dat viel dik tegen: hij eigende zich het paleis toe, stootte zijn moeder met een dikke, houten stok van de troon en ontsloeg iedereen die er werkte. Zijn moeder degradeerde hij tot hoofd van de huishouding, wat er in de praktijk op neerkwam dat ze zijn was en plas moest doen, koken, het hele paleis inclusief de kasteeltuin onderhouden, … en dit alles onbetaald, zodat hij de hele dag kon doen waar hij echt goed in was: in zijn bed liggen stinken en snurken. Zijn paleis liet hij bewaken door een reusachtige, vliegende, vuurspuwende draak. Dit was gemakkelijker, productiever en vooral goedkoper dan eender welk leger.
Tijdens de regeerperiode van de Slapende Tiran werden rechten vervangen door plichten, mensen onderdrukt en iedereen leefde in constante angst. De meesten onder hen waren enorm verzwakt door ondervoeding. De bevolking hield nauwelijks genoeg over om hun eigen gezinnen te voeden. Vier vijfden van hun oogst moesten ze afgegeven als voedsel voor de draak. Weigerden ze, dan kwam het vuurspuwende monster persoonlijk langs en zette hun huizen in vuur en vlam. Maar ergens in dat koninkrijk was er een kleine groep moedige verzetsstrijders die het vertikten om zich neer te leggen bij het dictatoriale bewind van die tirannieke despoot. Ze spraken af in verlaten huizen of in afgelegen grotten diep in het bos. Die keer die belangrijk is voor ons verhaal, ontmoetten ze elkaar in een klein hutje ergens in het midden van een groot, dicht bebost woud aan de rand van het koninkrijk. Omdat de samenzweerders liever anoniem wilden blijven, hadden ze allemaal hun kap diep over hun hoofd getrokken, behalve één, hij was zijn mantel vergeten. Om toch onherkenbaar te zijn had hij een lap stof toegenaaid, er drie gaten in geknipt en die op zijn hoofd gezet. Om onnodige complexiteit te vermijden, noem ik hen Jos, Marie, Ludovic, andere Jos, Perafina en Anna-Helena-Jozefina.
Jos, Marie, Ludovic, andere Jos, Perafina en Anna-Helena-Jozefina zaten aan een klein, rond houten tafeltje in het schijnsel van vijf dikke kaarsen. Anna-Helena-Jozefina, de secretaris van het genootschap, haalde perkament, een ganzenveer en een inktpotje boven en plaatste dit alles nauwkeurig voor haar op tafel. De geheime vergadering kon beginnen, ze waren er helemaal klaar voor.
"Waar waren we gekomen?" vroeg andere Jos aan zijn collega-samenzweerders. Alle hoofden draaiden in de richting van Anna-Helena-Jozefina. Ze rolde het perkament open en las het twee volle seconden zorgvuldig door.
"We hadden een naam gekozen", zei ze.
"Juist, ja", zei Ludovic. "De Complotterende Conspiratoren."
"Ligt dat er niet wat dik op?" vroeg Jos. Iedereen aan tafel zuchtte.
"Niet opnieuw, hé," verzuchtte Marie, "die discussie hebben we vorige keer al gevoerd. En afgesloten."
"We noemen onszelf niet De Koene Kanaries", zei Perafina.
"Wat is daar mis mee?" vroeg Jos. Het klinkt goed en het is grappig?"
"Het is niet grappig," zei Ludovic, "maar belachelijk."
"En De Complotterende Conspiratoren niet?"
"Het vat goed samen wie we zijn en wat we doen."
"Iets té goed, volgens mij."
Anna-Helena-Jozefina slaakte een diepe zucht. "Wat denken jullie dan van De Complotterende Kanaries? Het vertelt wat we doen, maar het blijft luchtig." De anderen haalden hun schouders op. "Dat is dan geregeld", zei ze en paste het officiële document aan. "Oké, het volgende punt op de agenda is …"
"Een naam bedenken," onderbrak Jos haar, "voor het plan."
"Zouden we dan niet eerst een plan bedenken?" opperde Perafina.
"Als je het per se zo wilt doen", mompelde Jos. Hij kruiste zijn armen en leunde naar achteren.
"Iemand een idee?" vroeg Anna-Helena-Jozefina en keek iedereen één voor één aan, Jos had zijn blik afgewend en staarde vol geveinsde interesse naar het plafond.
"We ontvoeren hem."
"Hoe raken we ongezien het kasteel binnen?"
"We graven een tunnel."
"Dat duurt eeuwen. En hoe wil je dat ongezien doen? Een berg aarde die er vroeger niet was, valt wel wat op, niet?"
"Hij komt niet buiten. Hij zou het nooit merken."
"Maar die draak wel. Ze roostert ons levend."
"Dan graven we nog een put. We kunnen daar de aarde in gooien."
"Briljant", reageerde Jos die zich tot dan toe afzijdig had gehouden. "En waar blijven we dan met de aarde van die tweede put? Wacht, niets zeggen, laat me raden, dan graven we nog een put", voegde hij er sarcastisch aan toe.
"Ah, niet aan gedacht", zei Ludovic.
"Rustig, rustig, allemaal", zei Anna-Helena-Jozefina. "Dit is zinloos. Zo komen we nergens. Laten we beginnen bij het begin."
De hele nacht vergaderden ze verder. Op het einde hadden ze zo goed als iets dat in de verste verte enigszins ietwat op een plan leek. Jos en Anna-Helena-Jozefina zouden de draak afleiden en vangen. De vier anderen zouden het kasteel binnendringen, de dictatoriale dwingeland overmeesteren en de grens overbrengen om hem daar ergens vast te binden.
Het moment van actie was eindelijk aangebroken. Hier hadden ze lang naar uitgekeken. Om de tijd tussen het bedenken en het uitvoeren ervan te doden, correspondeerden ze in geheimzinnige codetaal over een gepaste naam voor het plan, daar waren ze tijdens de vergadering nog niet aan toegekomen. Na veel heen en weer gediscussieer kozen ze voor 'De Ontvoering Van Een Notoir Ellendige Tiran En Luiwammes' ofwel ‘Plan DOVENETEL’. Nachtenlang hadden ze met z’n allen lakens verzameld, de kostuums gemaakt en kilo's en kilo's koekjes gebakken. Iedereen was uitgeput. Marie had daarom voorgesteld alles uit te stellen, maar daar wilden de anderen niets van weten. Die nacht was het ideale moment en anders moesten ze al die zelfgebakken koekjes weggooien. Om welke dag het precies gaat, is doorheen de tijd onduidelijk geworden. Laat ons er gemakshalve van uitgaan dat het een woensdag was. Woensdagen zijn nu eenmaal mooie dagen om een coup te plegen. Dus, die woensdagnacht was heel het koninkrijk verzonken in een diepe slaap, of toch bijna heel het koninkrijk. Onze zes helden natuurlijk niet, anders zou het hier al gedaan zijn en wie wil er nu een verhaal met een anticlimax?
In de hoogste torenkamer van het paleis sliep de ex-koningin, dus zolang onze heldhaftige opstandelingen niet te veel lawaai maakten, vormde zij geen enkel obstakel. De tiran zelf sliep helemaal alleen in een kingsize bed in het midden van de troonzaal. Terwijl Jos en Anna-Helena-Jozefina de draak afleidden, drongen de vier anderen het kasteel binnen. Daar lag hij, zoals verwacht, te snurken in zijn bed. Hun adem stokte in hun keel, hij was nog afstotelijker dan ze zich herinnerden. Zijn haar hing in vettige slierten langs zijn gezicht dat vol stond met etterige puisten die eruitzagen alsof ze ieder moment konden ontploffen. Zijn tanden, of wat ervan overschoot, hadden een vieze geelbruine kleur. Zijn eetpatroon van het voorbije decennium kon via de etensrestjes tussen zijn tanden, volledig gereconstrueerd worden. Maar het ergste was die stank, die niet te harden, zurige, penetrante geur die het hele kasteel vervulde. Ze haalden een mondmasker boven en bonden die voor hun neus. Dit hielp echter voor geen meter. De Slapende Tiran had helemaal niets gemerkt, hij ronkte gewoon verder. Ze slopen naar hem toe en verdoofden hem met, waarschijnlijk, iets verdovends. Zijn armen en benen bonden ze vast. Ze wikkelden hem in een honderdtal dekens die ze hadden meegenomen (in de hoop de stank wat te dempen), maar niet alvorens ze dikke handschoenen hadden aangetrokken (je kan niet voorzichtig genoeg zijn). Samen met de intussen gevangengenomen draak sleepten ze hem de grens over, diep het bos in. Hoe de draak precies gevangen werd, zou ons veel te ver leiden (maar met deze trefwoorden kun je het verhaal voor jezelf reconstrueren: drakenkostuums - afleidingsmanoeuvre – twintig kilo verdovende koekjes – een vlindernetje – driemaal nationaal lassokampioene). Ze bonden hen vast aan de grootste en dikste boom die er te vinden was. Perafina en Ludovic waren ooit nog bij de scouts geweest en wisten dus alles van knopen leggen. De Complotterende Kanaries highfiveden elkaar enthousiast om het succes van 'Plan DOVENETEL' te vieren. Ze zwaaiden als afscheid een laatste maal naar de nog steeds in lakens gehulde, slapende Slapende Tiran en de grollende, rookuitblazende draak en huppelden arm-in-arm gelukkig en opgelucht terug naar huis.
Eind goed, al goed en iedereen leefde nog lang en gelukkig.
Oh, excuseer me, dit is het foute einde. Dit is de afloop van een ander verhaal, eentje waarvan ik nu even niet op de titel kan komen. Deze eindigt ietsjes anders.
Na een paar dagen - twee om precies te zijn - wist de draak zich uiteindelijk te bevrijden. Volledig uitgehongerd at ze de koning, met lakens en al, op, vloog terug naar het koninkrijk, maar werd onderweg misselijk en spuwde alles onder. Het hele rijk werd bedolven onder drakenkots. Sommigen verdronken, anderen stikten erin. Niemand overleefde het. Iedereen was bijgevolg dood. Of toch bijna iedereen. De draak leefde gelukkig nog. En enkele vogeltjes, allez toch dat ene die in de lucht vloog tijdens de braakselvloedgolf. De draak en het vogeltje leefden nog lang - voor zover dat mogelijk is volgens hun natuurlijk levensverwachtingspatroon uiteraard - en gelukkig ... Daar ga ik tenminste van uit, want eigenlijk weet ik niet of draken en vogels daartoe in staat zijn. Nu ja, voor dit verhaal doet het er niet echt meer toe. De draak en het vogeltje kregen vele kindjes (hoe die eruit zagen wil ik me liever niet voorstellen), ze leefden ongeveer vijf procent langer dan hun voorspelde, gemiddelde levensduur en waren, voor zover men weet, gelukkig. Zo eindigt alles dan toch nog goed.