Hiervandaan

15 sep 2019 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

(verschenen in Gierik NVT,  35ste jaargang, winternummer 137)

 

Sofie zit aan het stuur en ze rijden samen naar haar afscheidsfeest. Ze vertrekt naar Amerika om daar voor een ngo te gaan werken, al haar ambities om de wereld te redden onder de arm. Hij wil niet naar het feestje, want soms wil een mens gewoon dat een ander verdwijnt zonder dat dat nog eens hardop gezegd moet worden, maar daar zwijgt hij over. Hij heeft zelfs het cadeau samengesteld, heeft whatsappberichtjes naar collega’s gestuurd terwijl hij het jaar daarvoor nog niet eens een smartphone had. Of de collega’s wilden bijleggen, en of ze nog een idee hadden wat Sofie leuk zou vinden. Straks zou ze lachen en haar neus zou opkrullen: ach lieverd toch, zou ze zeggen, speciaal voor mij zo’n irritante smartphone gebruikt, da’s echt lief van je. Toen hij nog een gewone gsm had, had hij wel door dat ze stiekem een beetje trots was op haar rol als boodschapper tussen hem, de lieve oude man, en hun jongere collega’s die voortdurend vrijdagavondborrels regelden op die schermpjes van hun. Dan kwam ze aangehuppeld, een en al stralende zon en ondeugendheid en gespeelde bezorgdheid. Arme man, jij hebt geen smartphone, zei ze dan, dus ik zal het je maar vertellen: om vijf uur zijn we d’r allemaal. En hij erheen op dat tijdstip, al was het maar om het zoveelste drama met een van haar weekendliefdes te aanhoren.

Dat afscheidsfeestje kan hem aan zijn reet roesten. Hij wil niet kijken hoe ze zijn cadeau openmaakt, hoe ze zal lachen en dankjewel zeggen, en verder geen tijd zal hebben voor hem. Het zal een druk feestje worden, met al haar vrienden en hun collega’s, en op die plek zal hij niet alsnog zijn liefde aan haar verklaren. Dan blijft hij liever thuis, staren naar een leeg scherm dat hij tenminste nog kan opvullen met imaginaire werelden. Niet dat er tussen hen een verhaal te rapen valt. Iedereen kan schrijven over verkeerd verliefd worden. Hij vindt ook niet dat, pakweg in vergelijking met Romeo en Julia of Tristan en Isolde, de redenen voor hun scheiding dramatisch genoeg zijn. Eerder zielig, eigenlijk. Hij is meer dan twintig jaar ouder dan zij, heeft volwassen kinderen die haar jongere broers zouden kunnen zijn. Zij is jong en mooi, met hippe kleren en grote ogen, en ze staat voortdurend in de startblokken om de wereld te redden. Ze wil ook nog kinderen, maar niet nu. Ooit nog een keer, in een wereld die nu nog niet bestaat, wanneer ze klaar is om in een ligbed naast een zwembad vol krijsende kinderen te hangen op een of andere Zuid-Franse camping. Dat heeft ze hem verteld op een van hun vrijdagavonden en ze keek erbij alsof Franse campings haar idee van de hel waren.

Hij krijgt een kleinkind ergens de volgende maand. De gynaecologe heeft tegen zijn oudste zoon gezegd het koffertje voor het ziekenhuis al maar in de auto te zetten. Zijn schoondochter heeft hem stralend aangekeken. Opa’s, daar schrijft niemand een tragisch gescheiden-geliefdenverhaal over. Hij voelt zich eenzaam en belachelijk wanneer hij het toch probeert. Soms vraagt hij zich af hoe het zover is gekomen. Hij zou kunnen beweren dat ze hem heeft verleid, maar de waarheid is zoals een koude winterochtend waarop je fiets een lekke band heeft en er ijsbloemen staan op alle ramen van je auto: hard en onverbiddelijk. Zij hoort niet bij hem, net zomin als tropische eilanden op reclameborden. Die zijn ook mooi, en die heeft hij ook nog nooit bezocht.

Hij probeert niet naar haar te staren terwijl ze hem uit de doeken doet met wie hij allemaal kan babbelen op het feest. Ze noemt haar moeder, haar ooms en tantes, wie ze zijn en wat ze doen. Dat doet vaag pijn, op een onbestemde plaats. Ze draagt een zwarte jurk, met lange mouwen zoals het hoort in de winter, en donkere kousen in hoge laarzen. Ze draagt die jurk alsof het een gewone winteroutfit is zonder beoogd effect. Misschien is dat ook wel zo. Zoiets kan zij met de nonchalance waarmee een ander haar aardappels schilt.

Hij kijkt naar de grijze overtrokken lucht, de stoplichten van de auto voor hen die telkens remt en weer versnelt. Haar benen zijn lichtjes opengevallen en haar jurk zit nu hoger dan net, toen ze breed lachend met haar warme bruine ogen op hem afstapte. Kom hier, zei ze, ik ben zo blij dat je meekomt, en toen drukte ze hem stevig tegen zich aan. Haar borsten drukten tegen zijn maag. Ze duwt op het gaspedaal, hij ziet hoe haar dij zich opspant. Hij aarzelt even of hij zijn hand daar zal leggen als een type uit een James Bondfilm, of hij met zijn duim een cirkel zal draaien op haar strakgespannen huid, of hij het voor elkaar krijgt om een verleidelijke blik op zijn gezicht te toveren. Ongeduldig vraagt ze of hij nog iets wil eten – blijkbaar heeft ze die vraag al een keer gesteld -- en het moment is voorbij. Ja, zegt hij, en of ze tijd hebben voor iets warms, want hij weet dat ze tegenover hem zal zitten en zal genieten met glanzend vet op haar lippen.

Thuis heeft hij niks gegeten. Geen honger, zei hij tegen zijn vrouw. Hij heeft eigenlijk nog altijd geen honger, maar hij zit liever met Sofie ergens in een snackbar dan op een feest waar hij toch met niemand wil praten. Hij wil haar vertellen dat hij de hele dag op pad is geweest om haar cadeau samen te stellen, dat hij er een how-to-tweet-gids heeft bijgestoken zodat ze zeker het contact met het thuisfront onderhoudt, maar hij zwijgt en vraagt zich af of ze dat idee eigenlijk wel grappig zal vinden. Wie weet vraagt ze wel of Yvonne mee gaan kiezen is, en hij durft haar niet te zeggen dat hij zijn vrouw een halve dag alleen heeft thuisgelaten om alle spullen voor haar cadeau te halen. Sinds Yvonne in een rolstoel zit, is het gewoon eenvoudiger dat hij zoiets alleen doet, maar een halve dag is wel lang. Voor Yvonne dan, want voor hem is de tijd voorbijgevlogen. Heel even is de knoop in zijn maag verdwenen die er al was sinds de dag dat de dokter hen het slechte nieuws had gegeven: Yvonne zou ook na de revalidatie nooit meer kunnen lopen. Soms, ’s ochtends terwijl hij haar aankleedt, wordt hij overmand door donkere gedachten. Dat ze dood zou gaan als hij haar gewoon in bed liet liggen. Dat ze dat misschien wel zou willen. Hij kan er niet aan ontsnappen, want hoewel hij nooit langer dan noodzakelijk haar papieren huid en haar onwerkelijk dunne benen aan het daglicht blootstelt, wordt hij gedwongen haar te zien zoals ze daar ligt: een naakt, gekwetst vogeltje dat aan huis gekluisterd is. Op die momenten kijkt hij weg en probeert hij te denken aan zíjn Yvonne, dan wil hij denken aan de Yvonne van dertig jaar geleden in een dun zomerjurkje dat iets te strak rond haar heupen zat, de Yvonne die hem heeft onderhouden terwijl hij aan zijn eerste dichtbundel werkte. Er liggen nog altijd exemplaren van op zolder.

Zoiets kan hij zelfs aan Sofie niet vertellen, en zij weet dat hij af en toe naar de hoeren gaat. Ze begrijpt dat hij het mist om te vrijen met iemand van wie hij houdt. Zo’n dingen vertellen zij aan elkaar. Zoals nu, terwijl ze zitten te wachten op hun Bickyburgers, want daar houdt zij van, het soort eten waarna hij een paar weken de koersfiets op moet.

‘Begeerte is dodelijk vermoeiend’, zegt ze, en ze zucht overdreven terwijl ze haar kin in haar hand laat zakken. ‘Je moet er constant een beeld voor in stand houden van de ideale geliefde, die altijd mooi is en altijd sterk.’

Voor hij kan knikken, gaat ze al verder.

‘Of zacht, al naargelang hè, wat je op dat moment nodig hebt. Knap, moedig, zorgzaam, soit, wat je maar nodig hebt, of die arme man of vrouw dat nu echt is of niet. Weet je…’

Ze neemt een gulzige slok van haar cola en moet een druppeltje wegvegen uit haar mondhoek. Wanneer ze zo op dreef is, ziet ze eruit als een meisje dat met de poppen speelt, ook al is ze bijna dertig, en wat ze zegt lijkt niet helemaal te passen bij haar glanzende ogen.

‘… voor begeerte moet een mens dramatisch doen, zo van: die gaat nooit van mij zijn. Want zodra je weet dat het wel zo is, dan kun je niet meer smachten. Je moet ach en wee kunnen zuchten, eenzaam en alleen, ver weg van de persoon die je wil aanraken, en je moet jezelf kunnen wijsmaken dat je al blij zou zijn als je hem of haar alleen maar eens kon vastpakken.’

‘Maar dat is toch wat verlangen is, of niet soms? Dat je dicht bij iemand wil zijn?’

‘Niet alleen dicht bij iemand, hè. Toch ook erin. Of errond, ’t hangt ervanaf.’

Ze grijnst. Ze zegt zo’n dingen vaak, ze gaat daar prat op in hun vrijdagavondgesprekken, alsof het haar missie is om de ware motieven van alle geliefden op de planeet bloot te leggen. Maar hij weet nog hoe ze hem vertelde dat ze niet kon slapen in een vreemd bed, naast een vreemde man die ze op een fuif had opgepikt. Ze werd gek van de geluiden die zo’n slapende man maakte, zei ze, maar meer nog van het gevoel van geborgenheid dat ze kreeg onder een warm donsdeken naast een warm lijf, en dat ze niet anders kon dan daar wegvluchten, midden in de nacht weer naar haar eigen huis, waar ze alleen sliep, precies zoals ze dat gewend was.

Ze houdt van eten. Ze zegt, oh god, dit is lekker. Ze heeft een kanten bh aan, want het reliëf komt door de stof van haar jurk. Bij elke hap vervaagt haar rode lippenstift, ze sluit haar ogen en kreunt zachtjes – deze vrouw is nooit lang op dieet. In gedachten likt hij de saus van haar mond, zet hij zijn tanden zachtjes in haar onderlip. De tepel die door haar jurk prikt wordt een snoepje om op te zuigen. Zijn vingers klimmen tussen haar dijen omhoog, vinden de rand van haar slipje, openen haar vochtige lippen, glijden naar binnen. Hij zal de bakjes eten en de glazen van tafel duwen, haar erop zetten, haar benen openen en haar likken tot ze hem smeekt haar te neuken.

‘Kom, eet’, zegt ze. ‘Over een halfuur verwachten ze mij.’

Moeten we daar echt heen, wil hij zeggen, maar hij doet het niet. Hij weet eigenlijk niet wanneer het precies gebeurde, maar dat het gebeurd is, staat vast. Ergens onderweg, misschien toen hij te horen kreeg dat hij de rest van zijn leven voor een verlamde vrouw te zorgen had, maar misschien ook al eerder, alsof het er gewoon bij hoorde, alsof iedereen die de avond van zijn leven dichterbij ziet komen hetzelfde lot beschoren is, misschien een paar jaar geleden al, of misschien had hij het altijd al geweten, maar het nooit willen zien – enfin, ergens onderweg, was er een inzicht geweest dat zich naar de voorgrond van zijn gedachten had gewurmd. Dit is het dan, had hij plots geweten. Het quotum was gevuld, al lang geleden, maar nu had hij het pas begrepen. Nooit nog zou hij zijn hand op de boezem van een jonge vrouw leggen en zeker weten dat zij hem net zo begeerde als hij haar. En nog later wilde er zich hardnekkig een andere waarheid aan hem opdringen, maar die drukte hij altijd snel weer weg. Hij zou er de tijd niet meer voor krijgen om iemand te vinden die hem wou, met een vrouw die hem de godganse dag nodig had om haar aan te kleden en papjes te voeren. Die gedachte overvalt hem nu dagelijks, en versteent zijn benen zodat hij zich niet meer kan verroeren en wel moet kijken naar de ribben van Yvonne, die zich door haar dunne huid een weg naar buiten lijken te willen dringen. Op zo’n momenten zou hij iets stuk willen slaan, iemand met zijn blote vuist in het gezicht willen rammen tot zijn vel in flarden van zijn knokkels hangt, en wanneer het gevoel in zijn benen terugkomt, wil hij weglopen, de deur door, de straat uit, de stad uit, het land uit, ergens heen, het maakt niet uit waar, ergens waar er geen mensen zijn, alleen hij en Sofie en zon en ruisend gras en wind, zodat haar zomerjurk opwaait en hij haar benen kan zien terwijl ze op hem afloopt.

Hij krijgt gelijk. Op het feest opent ze zijn cadeau.

‘Wie heeft dit bij elkaar gezocht? Nee wacht, ik weet het al!’ Ze glimlacht, er blinken lichtjes in haar ogen.

‘Jij hebt dit gedaan’, zegt ze. ‘Die twittergids ga jij harder nodig hebben dan ik!’ En ze blijft lachen, stoot hem aan met haar elleboog, pakt hem vast en zoent hem op zijn wang.

Maar dan komen er meer cadeaus. En mensen. Iedereen zoent haar, ze lacht bij alle verrassingen, ze zwaait naar hem van de andere kant van de zaal, en dan verdwijnt ze tussen de massa, want er is iets waar ze heen moet en er is een wereld die gered moet worden, er is een vrouw die op hem wacht, en ooit moet Sofie nog op een Zuid-Franse camping liggen, aan een zwembad met krijsende kinderen.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

15 sep 2019 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket