Ik adem diep in, open de deur en stap de danszaal binnen. Mijn voeten draaien zich vanzelf in de eerste positie wanneer ze de vertrouwde houten balletvloer raken. Mijn rug recht zich, mijn kin gaat lichtelijk omhoog en ik wandel de zomer van het jaar tweeduizendvijf binnen.
‘Is het dansant genoeg?’ Hugo staat voor me en wipt van het ene been op het andere. Hij heeft een tutu van witte repen papier aan, met daaronder een witte onderbroek. Verder is hij naakt.
Ik ben eenentwintig en ik heb er net het eerste jaar filmschool opzitten. Ik heb even lak aan alles wat kunstzinnig en cultureel verantwoord is. Vakantie is er om de ‘Elle’ te lezen en naar Madonna te luisteren.
Zoals Hugo hier voor me staat, een late veertiger in wit papieren rok, weet ik niet goed hoe ik me daarbij moet voelen.
‘Snap je de intensiteit mijn choreografie? Zie je de streep poëzie in mijn bewegingen?’ vraagt hij, nu met lichte aandrang.
‘Hoe bedoel je dat net, Hugo?’ vraag ik en trek mijn ogen tot spleetjes. Ik probeer tijd te kopen, zodat ik een fatsoenlijk antwoord op zijn vraag kan bedenken.
‘Kijk,’ zegt hij, duidelijk leerkracht in het dagelijkse leven ‘dansen is een taal. De focus ligt op één lichaamsdeel, maar je hele lichaam moet volgen. Wanneer de initiatie bijvoorbeeld niet in je benen zit, kunnen zij zich toch verplaatsen om de beweging te faciliteren. Dat kan cerebraal starten, maar dan moet je het lichaam laten overnemen. Alsof je sporen nalaat, een combinatie van gevoel, lichaam en hoofd. Spanning creëren enzo.’
Ik knik, maar heb geen idee wat Hugo me net heeft willen duidelijk maken.
‘Maar de vraag is: is ze dansant genoeg, mijn choreografie?’ herhaalt hij.
‘Euh ja,’ antwoord ik met lichte twijfel. ‘Doe het anders nog eens, je dansje.’
‘Mijn choreografie,’ verbetert Hugo me. Hij loopt parmantig naar de stereoketen en start zijn muziek: ‘Light my fire’ van The Doors. Zeven volle minuten geeft Hugo alles wat er in zijn ontblote lijf zit. Wanneer het einde nadert, verliest hij zich in een pirouette waarvan ik denk dat hij er nooit meer uit zal raken. Het heeft iets wanhopig en aandoenlijk tegelijk. De witte papieren rok scheurt en Hugo valt als de stervende zwaan op de grond.
Ik hou mijn adem even in, maar voor ik hem kan helpen staat Hugo al weer op.
‘En?’ hijgt hij.
‘Ja, heel dansant,’ zeg ik vol overtuiging. Het erge is, dat ik het nog meen ook.
De kwetsbare passie die ik net bij Hugo zag, hebben vreemd genoeg mijn ogen geopend. Zijn dans op zich was misschien niet geweldig, maar ik heb het gevoel dat ik recht in de ziel van deze man heb gekeken. Soms is het een kunst, om kunst te zien.
Er rolt een wit pluisje over de dansvloer. Lichamen vouwen zich als zoekende kunstwerken op de zwevende parketvloer. Altijd anders, altijd mooi, altijd aandoenlijk. Het is weer tweeduizendachttien. Mijn ogen prikken en zoals elke zomer vraag ik me af of Hugo nog zou dansen.
‘Hugo’ schreef ik deze zomer in de Zomeracademie Dworp en verscheen deze week in het online literair magazine De Vallei Nr39 op pagina 36.
https://devallei.wordpress.com/