Huilen is voor jou te laat

23 dec. 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Het was op de bus dat ik de kabouter ontmoette.

U zult dit waarschijnlijk ongeloofwaardig vinden, want ja, ik had de avond voordien stevig gedronken, en ja, mijn vrouw had me pas in de steek gelaten. Maar als ik van één ding zeker ben, dan is het dat ik daar op die bus op weg naar mijn werk een kabouter tegenkwam.

Het was een kleine kabouter.

Ik weet eigenlijk niet hoe groot kabouters gewoonlijk zijn, deze was 15 centimeter hoog, muts inbegrepen. Dat vind ik klein.

Het was ongeveer ter hoogte van mijn broeksriem dat ik zijn warme stem voor het eerst hoorde.

U begrijpt dat ik onmiddellijk de krant opzijschoof. Ik was sprakeloos door wat ik zag: een klein mannetje met een blonde baard en een rode muts.

Hij zei dat ik me niet ongerust hoefde te maken, dat hij niet beet en dat hij welopgevoed was. Hij stelde zich voor als Alfred.

Ik zei dat ik Pim heette en voor ik het wist, raakte ik dus in gesprek met een kabouter. Ik was eraan toe, aan een gesprek, want sinds het vertrek van mijn ex, had ik een gebrek aan sociaal contact.

Alfred vertelde over zijn werk als vaatwasser. Tegenwoordig blijken kabouters te opereren in vaatwasmachines en niet meer aan de pompbak. Die nieuwe werkomgeving brengt allerlei nieuwe problemen met zich mee. Zo had Alfred last van eczeem.

Ik vond dit een interessant feit, ik bedoel niet het eczeem, maar wel dat kabouters tegenwoordig in vaatwasmachines opereren. Ik had mijn eigen toestel nooit in die optiek bekeken, en nu kon ik dat niet meer want mijn ex had het meegenomen.

Ik begon als antwoord op dit alles over mijn ietwat saaie administratieve job, maar Alfred onderbrak me dadelijk. Hij zei dat hij me daarmee niet kon helpen, dat er andere kabouters waren die dat soort werk deden. Grijze kabouters.

Maar wat dus de vaat betrof, hernam hij zijn exposé, had hij goede herinneringen aan de tomatensporen die ik op mijn borden achterliet, aan mijn chocomessen en mijn beduimelde koffiekoppen. Ik staarde hem sprakeloos aan terwijl hij nog andere intieme details over mijn serviesgebruik opsomde. Alfred was, zo bleek, de kabouter die jarenlang onze vaat had gedaan.

Met zijn herinneringen, kwamen de mijne. Hoe fijn het was geweest met mijn ex aan de keukentafel, hoe heerlijk haar koffie was, hoe gezellig onze feestjes, en hoe fier ik op haar was, eigenlijk, toen, nog niet zo heel lang geleden. Ik voelde plots tranen prikken. Ja, ik ben ontzettend gevoelig.

Toen Alfred mijn vochtige ogen opmerkte, ging hij staan op de bank, wat een wankel evenwicht is op een rijdende bus. Tot mijn verbazing begon hij te zingen.

‘Alles wat ik had, gaf ik aan jou alleen. Maar je stuurde mij plots naar die ander heen.’ Het was het soort belegen schlagerwijsje waar je automatisch een mandoline bij zag, of een draaiorgel bediend door een stoffig type. ‘Nooit kom ik nog terug bij jou zoals weleer. Huilen is nu voor jou te laat, nee, ik kom niet meer.’ Wanneer hij sprak had Alfred een warme stem, maar zingen deed hij met een nasale stem die vooral erg luid was.

Busreizigers keken verstoord om, staarden mij aan alsof ik getikt was.

Een plotse bocht van de bus deed Alfred terug op zijn bips belanden.

Ondanks de geïrriteerde blikken van mijn medepassagiers, bedankte ik hem voor zijn lied, in de veronderstelling dat kabouters hun medeleven betuigen door het brengen van serenades.

Alfred schudde ontkennend, dit lied ging niet over mij maar over hem.

Toen kwamen de verwijten. Hoe ik het in mijn hoofd gehaald had hem te dumpen bij mijn ex, dat verschrikkelijke vrouwmens dat alle vaatwas eerst met de hand voorspoelt? De truttebel die het bestek met een handdoek droogt terwijl het al poederdroog is, die glazen opblinkt terwijl hij, Alfred, die dingen al oogverblindend glanzend heeft gewreven?

Het was waar, mijn ex had die neiging. Ik kon me daar ook in opwinden en daarom was ik in ons huishouden degene geweest die zich met de vaatwas bezighield.

Maar goed, beet hij me toe. Het probleem was intussen opgelost. Hij had vanochtend het kleinste theelepeltje genomen en dat door de strot van mijn ex geramd. Ze was er voorspoedig in gestikt.

Ik stond perplex.

Alfred maakte daar handig gebruik van om ervandoor te gaan.

Ik heb nog geprobeerd om hem bij de lurven te vatten, maar hij was aalvlug. Hij glipte tussen de benen van een dikke dame, achter de tas van een werkman, en was verdwenen.

 

Wat ik dus eigenlijk wil zeggen: ik ben niet de moordenaar van mijn ex. Dat waren de kabouters.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

23 dec. 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket