Ze willen dat ik vertrek uit ons huis vol herinneringen. Maar wat weten zij van het geluk en het verdriet dat door het huis kronkelt?
Het huis dat mijn vader heeft gebouwd en waarin ook zijn vader nog heeft gewoond toen hij ziek werd. De plek waar ik je voor het eerst kuste: onverhoeds maar voorzichtig. Precies onder het schilderij in de donkere gang. De zitkamer met z’n lage plafond en de krakende stoel waarin je graag zat. Vanaf het moment dat jouw ogen verslechterden, las ik je voor uit de boeken die je tijdens je leven hebt verzameld. Ze liggen opgestapeld in het kamertje. Honderden boeken waar jij geen afstand van kon doen en ik evenmin. Daar zit ik vaak. Ik lees je brieven en je warme stem echoot na, terwijl ik door de vertrekken dwaal.
Een oude man alleen zeggen ze. Maar ik ben niet alleen. Ik kijk door het keukenraam en zie mijn vader weer schoffelen. Onze zoon hangt om hem heen en mijn vader tilt hem lachend en met een zwier op zijn nek. Ik voel je naast me staan, je hoofd tegen mijn schouder.
Het huis blijft koel, zelfs nu het buiten broeierig warm is. De zomer is een mooie tijd om te gaan, houden ze me voor. Hun ogen kennen nog geen verleden. Ze denken dat ieder dak beschutting biedt. Ik kan het ruisen van de bladeren bijna horen…
Nog even geduld mijn lief. Het volgende jaargetijde is in aantocht.