Icarus Falling

23 dec. 2018 · 0 keer gelezen · 1 keer geliket

„Een dwaas, hij krijgt weeën van een verhaal,

zoals een vrouw die moet baren ze krijgt van haar kind,

Als een pijl die steekt in het vlees van de dij,

zo steekt een verhaal in het binnenste van een dwaas.”

Wijsheid van Jezus Sirach 19, 11-12.

 

Dit is het verhaal van de jonge Max Brul.

Het is gevloeid uit de pen van een dwaas.

 

Alle schrijvers zijn dwazen!

 

***

 

HOOFDSTUK I


HET BEGIN

Op een dag — hij was nog echt een kind — besloot Max Brul verliefd te worden, hij wist alleen nog niet op wie. Hij had zijn vrienden op de speelplaats over de meisjes horen vertellen. Wim, die sprak misschien de waarheid; hij kon het weten, hij had oudere zussen. Dirk, het lag er vingerdik op, die kon goed overdrijven; en Max, tja Max, hij zweeg. Voor hem was alles ernst.

 

GEA

Zij was negentien en een half. Hij was iets ouder dan zestien en van verliefd worden was nog niet veel terechtgekomen. Hij kende haar, hij had haar al vaker gezien. Ze had al ruim twee jaar verkering met een leeftijdgenoot, en voor zover Max wist, was ze gelukkig.

Ze stelt geen belang in mij, schreef hij; waarom zou ze ook, vergeleken bij haar, was hij maar een snotneus.

En toch... Plots kwam ze op hem af, zomaar op straat:

- Max, je koopt toch een kaartje voor onze T.D., hé?

- Een T.D.? Wat heb ik dáár verloren?

- Wel heb je ooit, zeg me niet dat je nog nooit bent uit geweest!?

Dat werd dus zijn eerste fuif.

 

DE FUIF

Echt op zijn gemak voelde hij er zich niet. Niets dan onbekende gezichten, die van de meisjes, opgetut en onbereikbaar, die van de jongens, vulgair en vuilbekkend: fuck, ass, suck, dick... En waar was Gea Adams?

Plots was ze er... samen met haar vriend. Ze zei even goeiedag, en dat was het dan. Hiervoor had hij een kaartje gekocht, hiervoor had hij thuis moeten knokken: één seconde en dan was het gedaan. Om elf uur ging hij terug naar huis. Hij had het koud en zijn kleren roken naar sigaretten. Zo vlug hij kon, vluchtte hij naar zijn kamer, wierp zijn kleren in de verste hoek en kroop naakt in bed. Zachtjes begon hij zijn stijve penis af te trekken; hij had een roodharig meisje voor ogen, ze was bijna drie jaar ouder dan hem. Haar naam was Gea Adams.

 

MOEDER

Some day I'm gonna kill my mother

Some day I'm gonna kill my mother

Some day I'm gonna kill my mother

Het leek wel alsof hij strafwerk aan het schrijven was, telkens hetzelfde regeltje, wel honderd keer na elkaar. En misschien was het ook een soort straf, een boete die hij zichzelf had opgelegd, dag na dag, een boete omdat hij bang was, bang voor de gruwelgedachten in zijn hoofd, bang voor het krijsen:

Some day I'm gonna kill my mother

Some day I'm gonna kill my mother

En zo is zijn schrijven begonnen...

 

DE DROOM

Ze liep door een oneindig lange gang, oneindig lang, omzuild met Gotische kolommen. Ze wist dat ze voor haar leven liep; er lag doodsangst in haar ogen. Hij zag haar lopen als in een film. Hij zag zelfs de twee zwarte randen boven- en onderaan het beeld. Het was niet meer het mooie gezicht van Gea waar hij van droomde, het was het afstotelijke gezicht van zijn moeder. En hij liet haar lopen, lopen voor haar leven, wetend dat hij haar doden zou, doden aan het einde van de gang.

 

DE LIEFDE

Gea was zijn eerste 'echte liefde'. Zij vond hem leuk, en hij vond haar leuk, alleen hun leeftijd zat soms een beetje in de weg. Haar vriend natuurlijk ook, maar dat was minder belangrijk. Beetje bij beetje leerden ze elkaar beter kennen. Beetje bij beetje raakten ze aan elkaar gehecht. Hij was voor Gea het jongere broertje waar ze altijd met haar problemen bij terecht kon — met haar vriend kon ze namelijk niet goed praten. Zij was voor Max als een soort moeder, ze leerde hem de simpele dingen die moeders horen te leren aan hun kind, vanzelfsprekende dingen die hij zonder haar nooit als vanzelfsprekend zou hebben aangenomen. Ze zagen elkaar na schooltijd, soms op straat, soms bij haar thuis. Hoe lang duurde het? Een jaar? Iets meer? Iets minder? Plots stonden ze samen in het donker op straat, in de motregen... En ze kusten elkaar. Zij had niets durven zeggen omdat ze al een vriend had en hij, hij voelde zich altijd al een groentje... Maar het was grote liefde, zoveel was duidelijk... De ellende begon...

 

DE HAAT

Wat heb ik je misdaan? Ik ben je moeder. Heb je ooit iets te kort gehad door mij? Ik heb altijd alles overgehad voor jou. Waarom bedrieg je me dan zo?

Het was dus uitgekomen. Hoe ze het ontdekt had, daar kon hij alleen naar raden. Maar ze wist blijkbaar alles en ze trok werkelijk alle registers open. Tieren, roepen, krijsen, schreeuwen, huilen... Niets wat ze niet aankon. Zijn moeder trapte op zijn ziel en hij haatte haar hiervoor. En het dreunde weer, het dreunde in zijn hoofd:

Some day I'm gonna kill my mother

 

HET LIJDEN

Drie dagen na elkaar ondernam hij pogingen Gea te bereiken. Bladzijden en bladzijden onzin had hij al geschreven, en alles wat aan zijn prullenmand ontsnapte, stopte hij bij haar in de brievenbus. Waar bleef ze? Waarom antwoordde ze niet?

Na drie dagen zag hij haar eindelijk terug. Toen pas begreep hij hoe efficiënt zijn moeder was in het intimideren van iedereen die een slechte invloed kon hebben op haar enige zoontje.

Het was zijn eerste tongzoen geweest die avond in de motregen, en het zag ernaar uit dat het voor lange tijd de laatste zou blijven. Soms had hij zin om een potje te huilen:

Some day I'm gonna kill my mother

 

HET WACHTEN

Nog een klein jaartje wachten, en dan ben je hier weg, dan zit je in Gent of Leuven of nog verder om te studeren, had Gea hem gezegd, Dan zal je niet meer denken aan mij, maar ook niet aan je moeder, dan zul je vrij zijn, vrij te leven zoals jij het wil.

Ze was lief, Gea, en hij zou haar missen. Hij wilde haar niet vergeten, maar hoopte toch dat ze gelijk had.


HOOFDSTUK II


HET HUIS

Het was koud in het kleine arbeidershuisje aan de rand van de provinciestad. Buiten was het november, donker en nat. Iemand had zonder er veel zorg aan te besteden een vuurtje aangelegd in de haard. Het had niet lang gebrand. Iedereen was in de rouw. Tante Plant zat zoals altijd in haar speciale stoel voor zich uit te staren. Haar jongere broer was bij een vriendje en aan tafel zat haar oudste zuster, samen met Vader. De plaats van Moeder was leeg.

Er hing haat in de lucht, haat en veel verdriet. Nog maar pas was de oud geworden man vol bittere woede tegen zijn dochter uitgevaren. Er waren slagen gevallen en de vrouw had met haar schrille stem iets teruggegild. Toen was het stil geworden. Boven sliep een kleine jongen. Zijn naam was Max Brul.

 

DE HERINNERING

Hij herinnerde zich niet ooit geboren te zijn... Hij werd gered uit een soort hel door een lieve oude meneer. En elke dag bracht die lieve oude meneer hem er weer naar terug. Dat moest, zo zei die, want hij was nog maar een kind en hij hoorde thuis bij de juffrouw, tussen de andere kinderen.

Maar hij hield niet van de juffrouw en ook niet van de kinderen. Eén ervan riep steeds: Grootva zal je niet komen halen vandaag! Grootva heeft je vergeten! Grootva heeft je vergeten!

Toen pakten ze zijn snoep af en zijn boekentas... Hij zat altijd te huilen als Grootva kwam... Max was overgelukkig met hem mee te mogen op de fiets, naar het kleine huis aan de rand van de stad. Uren zat hij daar onder tafel. Mensen zien komen en gaan, observeren, veilig, zonder zelf gezien te worden... Dan zag hij, net als de lieve jonge mevrouw in haar speciale stoel, hoe Grootva vuile boekjes las, hoe de niet zo lieve en niet zo jonge poetsvrouw snuisterde in de lade met het geld, en hoe een jonge meneer, oom Frank genaamd, heel stiekem de meisjes meebracht naar huis. Oom Frank tastte graag onder hun rokken en stal veel meer dan zedige kussen, maar de meisjes waren bang van tante Plant, die, als er niemand anders keek, knipoogde en soms haar tong uitstak.

Soms — men noemde het vakantie — moest hij naar een vreemde vrouw, zijn moeder. De enige man in huis, was de man op haar kamer; Hij keek altijd droevig. Jezus op de olijfberg, biddend maar niet verhoord, zoon van de Vader...

 

DE WALGING

Zijn moeder was een bespottelijk mens! Zoals ze door het huis liep en hem het leven zuur maakte, bwah, hij walgde ervan. Ze zeggen dat mensen veranderen, wel, dat gold dan niet voor zijn moeder. In haar jonge jaren was ze — naar eigen zeggen — een schoonheid geweest. Hij kende haar alleen maar als een lawaaierige klomp vet, samengehouden door een vormloos trainingspak. Was ik maar schooljuffrouw geworden, zuchtte ze vaak, of lerares turnen...

Nee, veel creativiteit had ze nooit gehad. Haar leven was niet meer dan een eindeloze opeenvolging van was-ik-maar's. Hij leed eronder.

 

DE SCHULD

Zijn moeder werd op haar negentiende zwanger gemaakt door een voor hem nog altijd onbekende man. Zo had ze nooit de tijd gehad om te studeren, of dat was toch het verhaal dat hij altijd te horen kreeg. Het was alsof hij zich daarvoor schuldig moest voelen. Dat ze al op haar vijftiende was beginnen werken, wist hij niet.

Mijn moeder is een domme vrouw, en ik heb daar schuld aan.

 

DE RUZIE

Toen haar moeder stierf op een dag in november, besloot ze alleen te gaan wonen. Hoe ze erbij kwam, bleef een raadsel voor Max. Haar vader was woedend geweest en had heftig geprotesteerd. Er waren zelfs slagen gevallen. Het mocht niet baten. Voor de eerste en enige keer in haar leven voerde ze ook effectief door wat ze besloten had.

Elke dag na haar werk, kwam ze Max bij haar vader oppikken, maar dat herinnerde hij zich niet meer, enkel de vakanties. Dan miste hij zijn grootvader en oom Frank. Wie hij nog het meeste miste, dat was tante Plant.

 

ALICE FALLING

Tante Plant heette vroeger Alice. Ze was ietsje jonger dan zijn moeder, maar veel rijper. Op haar zestiende leerde ze een man kennen met een auto die 160 kon rijden —en dat ook vaak deed. Hij was meer dan tien jaar ouder. Hij rookte als een ketter en vloekte twee keer bij elk woord dat hij uitbracht.

Dit alles viel niet in goede aarde bij haar vader, maar veel tijd om te reageren kreeg hij niet. Al vlug bleek zijn dochter zwanger te zijn en was het wenselijk dat ze binnen de kortste keren goed en wel getrouwd was. Voor hem was dat een zware klap. Haar moeder, die toen nog leefde, nam het allemaal nogal berustend op, al was ze wat gegeneerd. Enerzijds omdat haar dochter ongehuwd zwanger was geworden —maar dat was een beetje zo gepland, zo had Alice háár en alleen háár toevertrouwd. Anderzijds omdat ze liever haar oudste dochter eerst getrouwd had gezien.

De straf van God, zo drukte Vader het uit, zou echter niet lang op zich laten wachten. Precies één week voor het huwelijk reed het jonge stel zich samen met hun ongeboren kind te pletter met de auto die 160 kon rijden —en dat ook deed. De man was op slag dood; misschien had Hij dat wel zo voorzien.

Alice zelf had de klap als bij wonder overleefd, maar dat was dan ook alles. Haar baarmoeder was doormidden gescheurd. De roddeltantes uit de buurt zouden nooit met zekerheid weten of ze nu werkelijk zwanger was geweest. Ze had niet alleen haar kind, maar ook haar verstand verloren. Haar geest viel in een diepe put, een wit konijntje achterna; de tijd viel stil.

Terug thuis uit het hospitaal werd tante Plant in een stoel met een pot geplant en daar zat ze dan, zwijgend voor zich uitstarend, wat er ook gebeurde. Nee, voor het nageslacht Brul was er weinig goeds in de sterren geschreven.

 

ICARUS FALLING

instruit et natum: "Medioque ut limite curras,

Icare, ait, moneo, ne, si demissior ibis,

unda gravet pennas, si celsior, ignis adurat:

Inter utrumque vola"

Ovidius' Metamorfosen, Daidalus & Icarus, v203-206a

 

Mijn wereld is een eiland, en volgens mij bestaan er drie soorten mensen.

 

Een eerste soort is voortdurend bezig met het bouwen van muren. Elke nieuwe muur op het eiland stelt een ontdekking voor: de revelatie van iets —een leefregel, een natuurwet, iets— dat er precies altijd al geweest is, maar dat pas duidelijk is geworden na het bouwen van de muur. Zoals een muur al kan voorzien zijn op het plan van een architect, maar pas echt muur wordt eens het plan volledig uitgevoerd.

 

De mensen die dit inzien, zijn dan van de tweede soort, en zij loven de architect van hun wereld om zijn plan. Ondertussen echter worden de muren alsmaar hoger en alsmaar talrijker.

 

Het plan lijkt wel oneindig en daar heeft een derde soort mensen wel wat moeite mee. Het plan, voor velen nog een bron van zinvol leven, verandert voor dit soort mensen in een labyrint, een absurde gevangenis, bedacht door een op hol geslagen tiran, en ze stellen dan ook alles in het werk om aan hun eiland te ontsnappen.

 

Ikzelf, ik heb ook vleugels gemaakt. Besluiteloos sta ik op de muren van mijn eiland te staren over de eindeloze zee. En dan val ik... Ik val en ik val en ik val en ik vlieg...

 

 

Mijn wereld is die van de hoge lucht en volgens mij bestaan er drie soorten mensen.

 

Allereerst zijn er de moderne mensen; gefascineerd door de zon en het absolute, steeds hoger en hoger vliegend, smelt de was van hun vleugels...

 

Dan zijn er de postmodernen; afkerig van het Licht, zich krachteloos voortbewegend, worden hun vleugels zwaar van het water...

 

Ten slotte bestaat er nog een kleine groep van ideale mensen. Zich duchtend voor het water, op hun hoede voor de zon, vliegen zij vooruit tussen onzichtbare grenzen. Dit is hun doel. Ze kennen de richting, maar niet hun bestemming.

 

Ikzelf heb de neiging de verschroeiende zon te mijden, maar nooit is het me gelukt te ontkomen aan het water. Het water sleurt mij met zich mee, steeds verder, steeds dieper... Tot ik aanspoel...

 

 

Mijn wereld is een eiland en volgens mij bestaan er drie soorten mensen...

 

Max Brul

 

DE ZONDAGSSCHRIJVER

Max Brul is geen naam voor een schrijver, en hij was er ook geen, hoogstens een zondagsschrijver. Enkel als hij zich alleen waande en zich verveelde, vulde hij blanco bladen op met woorden en zinnen. Meestal was het resultaat frustrerend slecht. Mijn
doodsberichten op maandag, noemde hij ze wel eens, als hij ze achteraf herlas. Er ging heel veel tijd over (herlezen, schrappen, laten bezinken, herschrijven, herlezen...) vóór er iets goeds uit de bus kwam. ICARUS FALLING was het eerste verhaal waar hij trots op was...

 

HET DAGBOEK

Ooit had hij een dagboek bijgehouden. (Maar verwar niet wat ik schrijf met wie ik ben. Velen hebben de fout gemaakt te denken dat ze me kenden, ikzelf in de eerste plaats.)

Ooit had hij geprobeerd te be-schrijven. Zo was er bij voorbeeld het verhaal van zijn nieuwe schoenen. Hij vond zijn pantoffels niet direct en hij liep wat heen en weer. Omdat zijn schoenen kraakten, vloog zijn moeder op en kreeg hij een heel evangelie op zijn kop. Zulke taferelen waren hem niet vreemd.

Slechts één gedachte hield hem recht:

Some day I'm gonna kill my mother

Hij wou dat hij een schrijver was van meesterwerken en stoere taal kon spreken: Op die zoete dag, voorbode van een hete zomer, bedreef ik passioneel (en voor de eerste keer) de liefde met de literatuur... Na lange maanden zwanger zwoegen, na lange jaren arbeid, heb ik uiteindelijk de vrucht gebaard van het verlies van mijn jeugd.

 

DE TRANEN

Maar Max Brul zou nooit een schrijver worden, Icarus Falling nooit de grote held uit één van zijn romans. De één noch de ander was gemaakt voor wat hij worden wou.

Hij kwam klaar op het blad dat hij juist had volgepend en hij zag hoe zijn zaad van vlokkig wit veranderde in transparant geel. De tekst werd weer leesbaar, maar wazig... Door zijn tranen heen zag hij hoe de letters van het papier leken weg te lopen en hij dacht plots aan een zin, dé zin van zijn leven, twaalf woorden die al het geschrijf van zijn dagboeken wisten samen te vatten:

Wetend dat ik geen schrijver ben, krijg ik geen letter op papier.

 

HOOFDSTUK III


DE TIJD

Tijd ging voorbij en zoals voorspeld, vond hij voor het eerst zijn vrijheid in een studentenstad. Ken je die mop van die moeder die ermee dreigde zelfmoord te plegen? Ze zweeg toen haar zoon zijn hulp aanbood...

Hij zag zijn moeder eenmaal in de twee weken; het was nooit een prettig weerzien. Zelfs als hij van haar weg was, bleef ze hem achtervolgen in zijn dromen en dan kwamen de gruwelgedachten steeds weer boven:

Some day I'm gonna kill my mother

 

LAURA

Zijn naam was weer eens Icarus Falling. Hij was postmodern en voor het ogenblik was hij zelfs aan het lopen voor zijn leven. Hij kon nog net zijn sleutel uit zijn broekzak vissen, de deur openen en... binnen!

Hij stond ervan te hijgen, zijn rug tegen de muur, maar hij had het gehaald... Eindelijk veilig! Hij ging de trappen op en stopte voor de eerste deur die hij tegenkwam. Er hing nog een sleutel aan zijn bos. Hij opende de deur en ging binnen.

Haar naam was dit keer Laura, en volgens hem was ze modern. Ze speelde met zijn brief, ze bekeek hem langs alle kanten, ze liet hem vallen en raapte hem weer op. Wat voor hem zo zwaar was, was voor haar zo licht. Wat voor haar slechts een brief was, was voor hem een leven...


DE FUIF

Hij was het al gewoon geworden. Een opeengepakte massa mensen. Allemaal dezelfde gezichten, alleen de namen verschilden soms... Veel lawaai, veel rook en spotlichtjes in het donker. Hij had met haar afgesproken op de fuif. Stom van hem. Hij wist niet eens of ze wel wou komen.

Oef, daar was ze... Eindelijk! Net op tijd voor de eerste slow...

- Amuseer je je een beetje op die fuif hier?

- Eigenlijk niet, nee, moest hij toegeven.

- Waar ga hier zo al naartoe? vroeg ze hem.

- Oh, een beetje overal, zei hij, vooral nergens, dacht hij erbij.

- Wel, dan gaan we maar op stap, stelde ze voor, we zien wel waar we uitkomen.

 

DE SEKS

Ze kwamen uit in een klein cafeetje. Er was geen levende ziel te bespeuren, zelfs niet achter de toog. Ze nestelden zich samen in een hoekje en totaal onverwacht begon Laura hem te kussen. Ze opende de knopjes van haar topje en hij drong langs haar mouwtje naar binnen. Hij voelde een blote meisjesborst. Hij voelde hoe het tepeltje stijf stond en toch heel zacht was. Hij voelde hoe het hem opwond, en zij zag het, heel duidelijk: Max, je hebt toch iets bij je? Hij slikte. Hij had hier al jaren van gedroomd, maar nu het moment gekomen was, wist hij niet wat te doen. Hij haalde zijn portefeuille boven. En waarlijk, er zat een condoom in.

Nog een geluk van de voorlichtingscampagnes, lachte hij schuchter. Ze verdwenen samen in de toiletten. Laura maakte zijn gesp los, opende zijn rits en werkte zijn pik uit zijn onderbroek. En dan nu het condoom... Hij was zenuwachtig, maar zij hielp hem, en toen kwam hij klaar... Veel te vroeg natuurlijk: Sorry...

Gevolgd door zijn laatste greintje houvast, spoelde hij zijn eerste condoom door in het toilet van een goor café.

Het was je eerste keer, hé, fluisterde ze zachtjes, terwijl ze met haar fluwelen ogen opkijkend, haar broekje weer omhoog trok, haar mini-rok omlaag. Ja, antwoordde hij schor, met afgewende blik, hij voelde zich smerig, verschrikkelijk smerig. Hij deed zijn broek dicht en nam de benen. Sorry Laura...

 

DE REDDING

Hij zette zich aan zijn bureau en begon verwoed te schrijven:

Ik dans de dans der dansen, Ik speel het spel der spot,

Ik kreeg al zoveel kansen, Maar falen is mijn lot...

Hij scheurde het blad van zijn writer's block en verfrommelde het. Zijn prullenmand zat al vol. Plots ging de bel. Daar was Laura terug! Ja ze hield wel van Max Brul en Max Brul hield wel van haar.

Toen hij een paar jaar later zonder veel glans afstudeerde, vroeg hij haar ten huwelijk en wonder o wonder, zij zei ja. Max Brul was gered, of toch voorlopig...

Icarus Falling vloog weer, maar het was Laura die over hem schreef.

 

STRANDJUTTEN

Laura was een schrijfster, een 'echte'. Schrijven was voor haar een soort spel van eb en vloed. Ja, het was zoiets als strandjutten:

Een schrijver moet vooral veel geduld hebben, en bestand zijn tegen ontberingen. Hoopvol wachten op de nauwelijks grijpbare zee van verhalen en de spanning voelen groeien tot aan het hoge tij. Pas als de zee langzaam aan haar terugweg begint, kan hij op zoek naar de eerste brokstukken tekst en het wrakhout. Soms vindt hij schatten, soms vindt hij niets. Dat hangt een heel klein beetje af van de scherpte van zijn ogen, maar nog veel meer en vooral van zijn eigen stomme geluk...

Een schrijver is een mens die leeft van een ander mens zijn illusies. Hij rijgt losse stukjes tijd aan elkaar tot een geloofwaardig geheel en hij zegt tot de mensen: "Kijk, zo goed als nieuw, u krijgt het voor een prikje!" en als de mensen dom genoeg zijn, dan antwoorden ze: "Wat knap, hoe mooi, dit is iets wat we nog niet hadden." En de schrijver, hij lacht bitter wanneer hij zijn geld in ontvangst neemt; hij kan maar niet snappen waarom de mensen precies dàt willen terugkopen wat ze zelf achteloos verloren lieten gaan in de zee van hun tijd en hun leven. Hij schudt zijn hoofd vol ongeloof, maar hij zwijgt en werkt verder. Daarmee en daarvoor moet hij leren leven. Veel meer is er voor hem niet weggelegd in deze wereld, en dat weet hij, maar al te best...

 

DE DOOD

Ze zag er zo weerloos uit. Alsof ze nooit meer iemand zou kunnen schaden.

Nee, hij had zijn moeder niet vermoord, hij had haar geen vergif gegeven...

Ze was gewoon ziek geworden. Kanker. Uitgezaaid over haar hele lichaam. Haar leven was verloren... Hij ook een beetje, zonder zijn moeder, zo zei hij tegen zijn grootvader, maar het klonk niet echt gemeend.

Buiten wachtte Laura, zelfs in rouwkledij zag ze er verrukkelijk uit. Proficiat! zei ze, alsof hij net de eerste prijs had gewonnen. Hij was eindelijk vrij, of dat dacht hij...

 

DE WAANZIN

Toen hij wakker werd, lag Laura nog half op hem. Toch kon hij zich niet ontdoen van het gevoel dat zijn moeder nog maar eens binnengedrongen was in zijn dromen en terwijl hij Laura een goeiemorgen neukte, vond hij zich plots net zo smerig als de eerste keer...

Max... Max...! Wat doe je? Help! Help!

Laura wist niet wat Max bezielde. Ze wist niet dat haar gezicht tijdens het neuken plots veranderd was in dat van zijn moeder. Ze wist niet dat hij zijn dode moeder doden wou. Ze wist alleen dat hij nu reddeloos verloren was en ze wou weg, weg van Max Brul.

- Is er krankzinnigheid in de familie?

- Ja, dat is er...

 

WONDERLAND

Tante Plant was uiteindelijk in een instelling terechtgekomen en nu kreeg ze wat gezelschap van Max Brul: Alice en Icarus Falling, samen in Wonderland.

Tante Plant herkende hem en ze was blij, maar ze liet het niet merken. Ze zat nog altijd stom voor zich uit te staren.

Soms kroop Max nog onder tafel, vooral als oom Frank op bezoek kwam met zijn vrouw. Grootvader kwam niet meer. Die was oud en ziek.

Toen hij stierf kregen Alice en Max een dagje verlof voor zijn begrafenis en allebei huilden ze, wisten ze wel waarom?

Terug in Wonderland gebeurde er een wonder, een echt! Voor de eerste en laatste keer sinds haar val in de put, opende Alice haar mond:

 

Mijn Vader, Jouw Vader, Eindelijk Dood,

 

en ze zweeg weer, voorgoed.

En Max Brul, hij weende, want plots begreep hij alles. Hij ging naar zijn kamer, deed de deur goed op slot en begon aan zijn laatste verhaal:

Dit was het einde.

 

VADER

Stinkend naar het geronnen bloed op mijn kleren,

Beweeg ik met zware stappen naar de troon.

„Vader, ik kom verantwoording afleggen”

En ik sla Hem in het gezicht.

„Vader, vergeef het me”

En ik geef Hem de doodsteek.

Er vloeit geen bloed, er volgt geen straf.

Maar wachtend op een nieuwe wereld,

Op een nieuwe God,

Ga ik tenonder...

 

Max Brul

 

HET EINDE

En zo eindigt het verhaal en het leven van de jonge Max Brul. Op een dag wou hij zijn Moeder doden. Nu wil hij enkel nog dansen, dansen op het graf van zijn vader.

 

Geschreven in 1993

Winnend verhaal Literaire Schrijfwedstrijd van de stad Harelbeke 1994

Gepubliceerd in de bundel "Een barst in winterwater"

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

23 dec. 2018 · 0 keer gelezen · 1 keer geliket