Er zijn momenten geweest waarin ik dacht dat hij me echt zag. Zijn ogen stonden zo vol begrip en medeleven, dat het niet anders kon dan dat hij me aannam voor wie ik was.
Hij zag MIJ.
Hij zag me op momenten dat ik mezelf niet kon zien. Ik ben hem ontzettend dankbaar daarvoor, meer dan dat ik in staat ben uit te drukken.
Ik ben niet aandachtig genoeg geweest tijdens die momenten, mijn hart en gevoelens waren bevroren. Het is pas achteraf dat ik heb beseft hoe hij mijn ijs heeft laten smelten, geleidelijk aan. Haast onmerkbaar.
Deze dagen kom ik door met een rugzak vol spijt. Spijt dat ik me aan hem heb vastgeklampt, spijt dat ik hem te dicht heb gelaten om hem vervolgens niets te zien doen met al die informatie die hij over me kreeg.
Spijt.
Er is te veel om op te sommen.
Soms denk ik dat hij me nu nog steeds ziet, al is het maar een fractie van een seconde, maar het volgende moment verstaat hij me terug mis. Het is onmogelijk uit te drukken hoe hard het kwetst wanneer hij me verkeerd opvat.
De onzekerheid of hij me ooit wel heeft gezien voor wie ik ben, komt dan naar boven, gevolgd door alle momenten waarop ik me kwetsbaar opstelde.
Ik heb enkel vragen, geen antwoorden.
Waarom stelt hij zich zo op alsof er niets is gebeurd? Heb ik het me verbeeld?
Hoe denkt hij, die prachtige persoon dat hij lijkt te zijn, over iemand zoals ik, gevangen tussen de persoon die ik wil zijn en de persoon die ik ben?
Voel ik me zo tot hem verbonden door zijn lichtblauw gekleurde irissen, die zich al zo vaak in mijn onderbewustzijn hebben gewaagd?
Hij liet mijn ijs smelten door me hoop te geven; niet alleen dat, hij schonk me de kracht van het verlangen.
Maar ik, verwend dat ik ben, had veel meer nodig dan gewoon een ijsbreker. Want wie zou me opwarmen na die ijskoude ervaring?