IJzerhard & Verveine II (Fragment- literaire thriller)

16 jan. 2021 · 6 keer gelezen · 0 keer geliket

Renaissance

Gisteren heb ik heel de nacht geschreven. Dit boek moet af voor mijn verjaardag. Maar hoe oud word ik? Ben ik nu drie, vijf of zeven jaar? De tijd is mijn slaaf, leerling, gezel en meester. Hij vertelt me dat ik haast heb.

Mijn buurvrouw vereenzaamd zoals iedereen in deze tijden. Ik nodigde haar uit voor een borrel in de tuin onder de geurende seringenboom.

‘Meen je dat? Oh, wat ben ik blij, want ik heb gezelschap nodig. Tot morgen,’ stuurde ze via Messenger.

Heel de ochtend haastte ik me om de sporen uit te wissen van mijn schrijftrance, de vuile wijnglazen, een uitpuilende asbak, de resten van een opgewarmde maaltijd. Schrijven is verdwijnen uit de realiteit, je lichaam verwaarlozen in een pijnlijke gevangenis achter je computer. Het was middag toen mijn buurvrouw opbelde.

‘Ik heb me bedacht. We mogen niet afspreken. In jouw tuin kunnen ze ons zien zitten. Stel je voor dat we een gasboete krijgen.’

Ik respecteerde haar keuze, ieder zijn manier om mentaal te sterven. Daarom trok ik mijn voordeur dicht en liep naar de Grote Markt. Midden op het plein zette ik me op de rand van de fontein. Aan de gevel van het stadhuis wapperden verfomfaaide witte lakens als eerbetoon aan de frontsoldaten van de zorgsector die elke dag strijden tegen de nieuwe vijand. Van ver zwaaide een vriendin vanop het verlaten terras van haar restaurant.

‘Hoe gaat het met je? Ben je het nog niet beu?’

Kotsbeu zijn we het, de gedwongen eenzaamheid, al onze vrijheden die zijn verschrompeld in deze oorlog tegen een onbekende vijand. Maar ik heb nog één vrijheid; mijn pen. Er rest me nog één hoofdstuk te gaan. Het laatste dat ik steeds heb uitgesteld. Door het voor me uit te schuiven, blijf ik ademen en ben ik geen moordenaar. Zolang dit hoofdstuk niet geboren wordt, ben ik onschuldig en slechts een onschuldige passant in de wereldgeschiedenis. Wanneer ik het op papier brandt, eindigt alles. Dan kiest de geschiedenis hopelijk de beste versie van zichzelf. Ik heb notities van de gruwelijke feiten, een versie in de profane tijd, in de maçonnieke tijd en nu herschrijf ik het in de retrotijd.

Lucinde had me bij ons afscheid in Simiane een lederen koker meegegeven. Het was een brouwsel van Michel. Een blauwe en een rode pil, onschuldig op zichzelf, maar met elkaar vermengd veranderden ze in een gifbeker die ik moest schenken om de Orde te redden. Nog steeds is er de twijfel of ik blind orders volgde of net gekozen heb om vrij mijn levensloop te kiezen. Er zijn de beelden in mijn hoofd; geen feiten maar flarden van de route van één van de tijdsdimensies. Ik ben een moordenaar in één van de ruimtekrommingen van het universum.

De moord voltrok zich op het feest van Madeleine. We hadden de tafel feestelijk gedekt met porselein uit Limoges en Philippe had zijn kooktalent aangewend om ons te verwennen. De abt had zijn beste fles uit de kelder gehaald, een fles bubbels uit de abdij van Haute Combe. Na de maaltijd werden we zoals gebruikelijk verwacht in het oratorium voor filosofisch overleg. Ik treuzelde en bood aan om koffie en gebak uit de keuken te halen. Ik stapelde de kopjes en de onderbordjes. In één van de kopjes goot ik de inhoud van Michels pillen en roerde stevig tot beide substanties zich vermengden. Tot mijn opluchting was het goedje kleurloos. Het leek alsof de kopjes net waren omgewassen onder de kraan.

Voorzichtig liep ik met het dienblad naar het oratorium en zette het neer op het dressoir dat het verst verwijderd was van het salon waarin de kloosterlingen waren neergeploft. Hitsig discussieerden ze over de verschijning van Madeleine. Er was de Rastafari met zijn vrolijk gekleurde muts, de boeddhist met een sereen witte broek boven zijn blote voeten en de hindoe in een okergeel gewaad; het symbool van zijn geliefde India. Allen waren ze blind getuige van mijn letaal dessert. ‘Voor mij zonder suiker, puur zwart, bedankt.’

Die wens herkende ik en zou ik respecteren. Armands zwarte koffie zou zijn laatste worden. Zijn gifbeker bewaarde ik voor het laatst. Volgens de regels van de etiquette bediende ik eerst de abt, dan Frère Hôtelier, dan de vrouwen en tot slot de mannelijke retraitanten. Armand knipoogde. ‘Merci, c’est très gentil.’

Frère Hôtelier wees naar de lege stoel naast hem.

‘Schuif aan, Manon en vertel ons over het Belgisch bier. Heb jij enig idee hoeveel soorten Trappist er bestaan?’

Ik kon niet meer tellen en al mijn kennis was vervlogen door mijn instinct om te doden. Daarom deed ik alsof ik me verslikte in de Franse taal, begon te stotteren, zocht naar woorden en sprak in tongen. Gisèle verloste me van mijn spraakangst en vertelde over vergiffenis en oordeel. In de ochtend was er een man in haar boetiek verschenen. Hij wilde olijfolie en zeep, die de paters vervaardigen, om cadeau te doen aan goede zielen die hem hadden gered. De dag voordien had hij motorpech gehad omdat hij zonder benzine was gevallen. Hij stapte uren en ging aanbellen aan een huis dat toebehoorde aan vluchtelingen. Hij kreeg niet alleen gratis brandstof maar ook eten en drank.

De abt stond recht, zegende de koffie en deelde gebakjes uit. Iedereen dronk, maar Armand liet zijn koffie onaangeroerd staan. Hij was nog steeds druk in gesprek. ’s Morgens had een retraitante het lef gehad om te vragen waarom de vrouw gedoemd is om in pijn te baren. Nu haalde Armand de Bijbelteksten aan die volgens hem illustreerden dat Jozef wordt voorgesteld als de man van Maria en niet omgekeerd, zijnde dat Maria de vrouw van Jozef was. Volgens Armand het ultieme bewijs dat de vrouw wel degelijk een bijzonder plaats krijgt binnen het christendom. De vrouw die het lef had gehad om de erbarmelijke rol ter sprake te brengen, gniffelde.

‘Gelukkig heb ik Simone de Beauvoir gelezen, Le Deuxième Sexe. Dat heeft me meer wijsheid gebracht.’ Armand probeerde zijn woede te verzachten met koffie.

Slechts een halve seconde bedacht ik me en wilde de koffie uit zijn hand rukken. Maar het was te laat. Hij slurpte gretig en gaf me een compliment.

‘Je zet goede koffie; lekker smeuïg.’

Er gebeurde niets, hij snakte niet naar adem en viel niet morsdood op de plavuizen. Hij bleef praten over zijn wens om Frankrijk te bevrijden uit de macht van vrijdenkers en republikeinen.

’s Nachts hoorde ik geroezemoes op de binnenplaats. Een helikopter vloog over het domein en landde in het open veld achter de groentetuin. Om me te wapenen tegen de herrie en het gedaver trok ik mijn laken over het hoofd. Ik onderdrukte mijn nieuwsgierigheid en weigerde te gaan onderzoeken wie in nood was. Ik wist wie stervende was en dat schuldgevoel sloeg een gat in mijn wil.

In de late ochtend, pas na de sext durfde ik mijn celdeur te openen. Gisèle zat op het muurtje te roken.

‘Wat is er gebeurd? Ik hoorde gestommel, maar was te moe om op te staan.’

‘Armand is vannacht onwel geworden. De pompiers uit Forcalquier hebben hem met de helikopter naar het ziekenhuis in Digne gevlogen.’

‘Toch niet erg?’ Mijn stem klonk gebroken, mijn toneelstuk was perfect.

‘Tijdens de sext hebben we voor hem gebeden, het komt wel goed. Hij heeft een hartaanval gehad, maar volgens de abt gaat het nu beter met hem. Armand is een workaholic en hartpatiënt. Maak je maar geen zorgen.’

Maar dat deed ik wel. Armand moest sterven. Dat was mijn opdracht en ik had gefaald. Mijn tijd was op. De week in het klooster was verstreken. Ik dweilde de vloer van mijn cel, trok de lakens van het bed en pakte mijn bezittingen in. Mijn cel was opnieuw kaal met slechts een eenvoudig eenpersoonsbed, een klein houten bureau met daarop een Bijbel en een leidraad met de regels van Benoît, een oncomfortabele stoel en een kruisbeeld aan de wand met gewijde palm. Ik poetste de badkamer, haalde mijn haarplukken uit de afvoer van de douche, blonk het emaille van het toilet en maakte de vuilnisbakjes leeg. Er was geen spoor meer van mijn verblijf in het klooster.

Ik reed mijn auto de binnenplaats op en laadde mijn bezittingen in de koffer. Philippe zat onder een olijfboom te gluren en wenkte me.

‘Je was toch niet van plan om te vertrekken zonder afscheid te nemen? Ik heb iets voor jou.’

Ik verwachtte het boek met de inscriptie om me aan te sporen om te schrijven. Maar hij schoof zijn bedelarmband van zijn pols.

‘Zoals beloofd!’

Geheimzinnig fluisterde hij mij in het oor: ‘Deze winter ga je niet naar de Verdon!’

Ik schrok. ‘Ben jij Christophe uit Comps-sur-Artuby?’

‘Onthoud dit mijn zuster, elk levend wezen heeft zijn evenbeeld in schakeringen die ontstaan uit de geboorte van de verschillende tijdsdimensies. Maar ik ben mezelf in het nu, hetero, kok, bon vivant en rokkenjager. Het gaat je goed. We zien en horen elkaar ooit weer als de sterren het willen.’

‘Is Armand dood?’

‘De tijd zal beslissen of hij zich definitief zal schikken naar de scheppend kracht van de menselijke geest.’

 

...

 

 

 

 

 

 

 

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

16 jan. 2021 · 6 keer gelezen · 0 keer geliket